Spreekrecht: een vanzelfsprekend recht van spreken?

VR-kort
Artikel
10 oktober 2018

Mr. J.H. Janssen en mr. dr. J. de Lange
Om maar met de deur in huis te vallen: het antwoord op de in de titel gestelde vraag is ‘nee’. Het spreekrecht van slachtoffers, of beter gezegd de wijze waarop dit in het strafproces wordt uitgeoefend, is géén vanzelfsprekendheid meer. De strafrechtspleging worstelt op dit moment met het spreekrecht van slachtoffers. Deze worsteling lijkt te worden veroorzaakt door het vervallen van de wettelijke beperking van het onderwerp van het spreekrecht per 1 juli 2016. Vanaf die datum geldt een ongeclausuleerd recht van het slachtoffer om op een zitting het woord te voeren. Vanaf de invoering ervan in 2005 is het spreekrecht een decennium lang ‘beperkt’ geweest. Op grond van de wet mochten slachtoffers van ernstige misdrijven op de zitting alleen spreken over de gevolgen die het ten laste gelegde feit bij hen had veroorzaakt. Met het ongeclausuleerde spreekrecht is de wetgever tegemoetgekomen aan de toenemende behoefte van slachtoffers om mee te praten in de strafprocedure tegen de verdachte en hier actief onderdeel van uit te maken.
Door het ontbreken van een duidelijk wettelijk kader wordt in strafrechtelijk Nederland verre van eenduidig gedacht over de praktische uitoefening van het spreekrecht. Met name in de grotere strafzaken waarin slachtoffers zich laten bijstaan door een advocaat worden strafrechters gedwongen om de grenzen van het nieuwe spreekrecht nader vast te stellen. Eenvormig beleid is er tot nu toe niet. In de praktijk wordt door strafrechters, officieren van justitie, advocaten, verdachten en slachtoffers verschillend gedacht over het antwoord op de volgende vragen: a. de ‘waarover’ vraag: wat is de omvang van het spreekrecht? b. de ‘wie’ vraag: wie kan het spreekrecht uitoefenen en hoe kan het worden uitbesteed? c. de ‘wanneer’ vraag: op welk moment van de zitting mag de spreekgerechtigde spreken? d. de ‘hoe’ vraag: heeft de spreekgerechtigde recht op een ‘tweede termijn'?
In dit artikel proberen de auteurs antwoord te geven op deze vragen. Het doel daarbij is om het debat over dit gevoelige onderwerp aan te zwengelen en om contouren te schetsen waarlangs binnen de rechtspraak op een meer eenduidige wijze met het spreekrecht zou kunnen worden omgegaan om zodoende te komen tot rechtseenheid en rechtsgelijkheid.
Een tweede motief voor een zekere uniformiteit bij de toepassing van de regeling van het spreekrecht hangt samen met het gegeven dat er vele typen spreekgerechtigden zijn: aan de ene kant de klassieke spreekgerechtigde die zich kort en duidelijk uitlaat over de gevolgen die het strafbare feit bij hem heeft veroorzaakt, en aan de andere kant de moderne mondige spreekgerechtigde die zich over allerlei aspecten van de strafzaak wil uitlaten: de gevolgen van het feit, het bewijs tegen de verdachte, de kwalificatie van het feit, de strafbaarheid van de verdachte, de strafmaat en alles daartussen en omheen. Vaak heeft hij zich daarbij voorzien van gespecialiseerde juridische bijstand.
De auteurs zijn van mening dat het vervallen van de wettelijke beperking van het spreekrecht naar een ongeclausuleerd spreekrecht een goede ontwikkeling is te noemen. De uitvoering van het nieuwe spreekrecht is daarbij nog niet vanzelfsprekend en verdient stroomlijning. De wijze waarop het spreekrecht vorm krijgt is immers van belang voor de procedurele rechtvaardigheid en daarmee de legitimiteit van de uitspraken in het strafproces. De stroomlijning moet erop zijn gericht de positie van de verschillende actoren in het strafproces te eerbiedigen. De positie die de spreekgerechtigde door de wetgever heeft toebedeeld gekregen, strekt ertoe om het slachtoffer gelegenheid te bieden om op de zitting in volle omvang zijn verhaal te doen. Niet meer en niet minder. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van het spreekrecht ligt in eerste instantie bij de spreekgerechtigde zelf. Daarbij is een adviserende rol weggelegd voor de officier van justitie, medewerkers van Slachtofferhulp Nederland en/of de advocaat van de spreekgerechtigde. In voorlichtingsfolders, correspondentie, slachtoffergesprekken en/of overleg met de advocaat zal de inhoud van het spreekrecht en de risico’s daarvan aan de orde moeten komen. Als de voorlichting goed is en ook de strafrechter gebruik maakt van zijn mogelijkheden tot advies en daarbij duidelijk is in zijn aanwijzingen en transparant is in zijn keuzes, biedt het nieuwe spreekrecht kansen. Het slachtoffer kan zich uitvoeriger uitlaten dan in het verleden en (ook) de verdachte weet waar hij aan toe is.
De sleutel tot stroomlijning ligt voor een groot deel in handen van de strafrechter. De wetgever heeft aan de voorzitter van de strafkamer speelruimte gelaten bij de stroomlijning van het spreekrecht. Enerzijds zal hij dat moeten aanwenden teneinde het spreekrecht zoveel mogelijk te normeren. Anderzijds kan hij de zitting zo inrichten dat de procespartijen en de spreekgerechtigde als procesdeelnemer de rol kunnen vervullen die hen door de wetgever is toegekend. Die verantwoordelijkheid verplicht strafrechters ertoe het debat aan te gaan en te komen tot een meer eenduidige toepassing van het nieuwe spreekrecht.
De contouren van de invulling van het spreekrecht die de auteurs in het artikel hebben geschetst vormen wellicht een handige kapstok. Daarbij doen zij de strafrechter de volgende aanbevelingen. Pak de regie en positioneer het spreekrecht in het licht van de bedoeling van de wetgever: dus vóór het requisitoir in één termijn.

Bron: 
NJB 31 augustus 2018, afl. 28, p. 2053-2059