Een vordering voor angstschade?

VR-kort
Artikel
12 september 2018

Mr. J. van de Bunt
Angst is een belangrijke en krachtige emotie die volgt op de dreiging van naderend onheil of gevaar. Het is de vraag of het recht een vergoeding biedt voor de angstschadevordering. Het gaat dan om schade als gevolg van angst die niet zo ernstig is dat deze een erkend psychiatrisch ziektebeeld oplevert. De Rechtbank Noord-Nederland heeft in haar uitspraak van 1 maart 2017 een vordering voor vergoeding van zulke angstschade erkend voor de slachtoffers van de aardbevingen in Groningen.
Of de angstschadevordering bestaansrecht heeft, zal moeten blijken uit de procedure die volgt op de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland. Gaat de Hoge Raad mee met het oordeel van de rechtbank, dan zal dat gevolgen hebben, niet alleen voor de huiseigenaren in Groningen, maar voor vele gedupeerden met angstschade na blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Dat heeft consequenties voor wat gevorderd kan worden en op welk moment. Ook zonder lichamelijk letsel of een erkend psychiatrisch ziektebeeld zullen dan succesvol vorderingen voor angstschade kunnen worden aangebracht. Voorlopig is het nog wachten op de uitspraak van de Hoge Raad over deze vordering. De zaak van de Groningers is nu in de fase van het hoger beroep aanbeland. Het is te hopen dat het gerechtshof prejudiciële vragen aan de Hoge Raad stelt om een einde te maken aan de onzekerheid.
Er zijn argumenten voor en tegen het erkennen van een angstschadevordering te geven. Vóór pleit dat exploitanten, fabrikanten en werkgevers een afweging maken om hun winst te maximaliseren. Daarbij zouden ze ook de maatschappelijke kosten van hun activiteiten moeten meerekenen. Als angstschade niet vergoed blijft, blijft een deel van de schade onzichtbaar. De angst zal van voldoende ernst en intensiteit moeten zijn: zo zal deze zich waarschijnlijk moeten manifesteren en onderscheiden in lichamelijke klachten, zoals slapeloosheid, hartkloppingen of concentratieverlies en erg intens zijn of langere tijd aanhouden.
Tegen erkenning van angstschade pleit het zetten van een vergoeding op een emotie die lastig te objectiveren en aan te tonen is. Vergoeding van angstschade lijkt zich op een hellend vlak te begeven. Lastig bij angstschade is namelijk het aangeven van de ondergrens. Is een klein beetje angst al voldoende? Hoort een bepaalde dosis angst niet bij het leven en is deze niet gewoon functioneel? Moeten straks allerlei lichte vormen van ongemak worden vergoed? Het laatste woord hierover is nog niet gezegd.

Bron: 
PIV-Bulletin juni 2018, afl. 2, p. 9-11