Een transitievergoeding bij overlijden? Een snelle tegemoetkoming aan nabestaanden voor kosten als gevolg van het overlijden van een naaste?

VR-kort
Artikel
07 februari 2019

Mr. drs. I. van der Zalm
In Denemarken hebben nabestaanden recht op een zogenaamde transitievergoeding (‘overgangsbeløb’). Deze eenmalige gestandaardiseerde vergoeding is bedoeld om kort na het ongeval te voorzien in dekking van diverse uitgaven die het gevolg zijn van het overlijden.
In dit artikel wordt ingegaan op deze transitievergoeding en wordt onderzocht of een dergelijke figuur ook van betekenis zou kunnen zijn voor het Nederlandse stelsel, nu artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet voorziet in een dergelijke figuur. Hiertoe komt eerst het Deense stelsel en de transitievergoeding die daar deel van uitmaakt aan bod, waarna ons stelsel kort wordt besproken. Vervolgens wordt ingegaan op het antwoord op de vraag of deze vergoeding een rol kan vervullen binnen ons stelsel.
Naar Nederlands recht blijft op dit moment een deel van de schade na het overlijden van een naaste bij nabestaanden liggen, waaronder kosten die nabestaanden de eerste periode na het overlijden maken, terwijl nabestaanden juist op dat moment behoefte blijken te hebben aan ondersteuning. Het zou dan ook goed zijn wanneer de aansprakelijke partij nabestaanden spoedig na het verlies van een naaste zo veel als mogelijk kan ontlasten. Voor zover nabestaanden al een voorschot ontvangen om hun op financieel gebied tegemoet te komen, lijken niet alle nabestaanden zich vrij te voelen dit aan te wenden. Ook ziet dit voorschot op schade die voor vergoeding in aanmerking komt (derving van levensonderhoud) en, naast de begrafeniskosten, niet op de kosten die nabestaanden gedurende de eerste periode na het overlijden maken. Een transitievergoeding zou tegemoet kunnen komen in deze behoeften en naar mening van de auteur een welkome toevoeging zijn binnen het huidige stelsel, met name om te voorzien in een snelle financiële voorziening voor thans niet gedekte kosten. Wanneer snelheid gewenst is, zodat de uitkering dekking kan bieden voor acute kosten, en zekerheid geeft aan nabestaanden, heeft dit gevolgen voor de wijze van vaststellen van de vergoeding. Snelheid, volledigheid en abstractie kunnen bij het vormgeven van de transitievergoeding worden gezien als communicerende vaten en dat vereist het maken van keuzes. Gemaakte kosten volledig vergoeden, en daarmee de diverse kostenposten concreet benaderen, zorgt voor een probleem in tijd en dat sluit niet aan bij de genoemde wensen (snelheid, zekerheid). Daarmee lijkt (enige) abstractie bij het vormgeven van de transitievergoeding gewenst. Voor wat betreft de omvang van de transitievergoeding zou kunnen worden gedacht aan een bedrag van € 10.000 voor nabestaanden om te voorzien in acute kosten direct na het overlijden (begrafeniskosten, die gemiddeld € 7.500 bedragen, en andere uitgaven, waarvoor dan gemiddeld € 2.500 over blijft). Daarbij kan ruimte worden gelaten voor de situatie dat de begrafeniskosten, gelet op de omstandigheden van de overledene, hoger liggen, waarbij deze dan alsnog (concreet) voor vergoeding in aanmerking komen. Voor wat betreft het bepalen van de vorderingsgerechtigde ligt het voor de hand Denemarken te volgen en in beginsel de achtergebleven partner of samenwonende de transitievergoeding toe te kennen, nu dat veelal ook degene is die de kosten maakt. Op deze manier weten nabestaanden snel waar zij aan toe zijn, is er dekking voor acute kosten en is er minder kans op discussie direct na het overlijden.

Bron: 
TvP 2018, afl. 4, p. 161-169