Disclosure statement voorafgaand aan het inhoudelijk onderzoek door de deskundige: een idee met haken en ogen

VR-kort
Artikel
09 juli 2015

Mr. M. Visser
De aanleiding voor dit artikel is gelegen in een drietal tussenbeschikkingen van de Rechtbank Oost-Brabant waarin de benoeming van een deskundige in het kader van een voorlopig deskundigenbericht centraal staat. In deze tussenbeschikkingen wordt de beoogde deskundige gevraagd om voorafgaand aan zijn (eventuele) inhoudelijke onderzoek een zogenaamd disclosure statement af te geven. Aan de hand van de tussenbeschikkingen gaat de auteur na wat de voor- en nadelen zijn van het loskoppelen van een disclosure statement van het inhoudelijk deel van het onderzoek.
Ten behoeve van de context beschrijft de auteur eerst het procedureverloop van de casus. Daarna worden enige meer algemene opmerkingen over de benoeming van deskundigen en de toepassing van disclosure statements gemaakt. Vervolgens bespreekt de auteur de voor- en nadelen van een aan het inhoudelijke deel van het onderzoek voorafgaand disclosure statement, waarbij zijdelings de benoeming van deskundigen aan bod komt.
De persoon van de deskundige en diens persoonlijke en wetenschappelijke eigenschappen en kwalificaties zijn van wezenlijk belang voor de kwaliteit en betrouwbaarheid van het uitgebrachte advies. Een voordeel van het voorafgaand aan het inhoudelijk onderzoek door de deskundige toetsen van deze eigenschappen en kwalificaties is dat partijen en de rechter vooraf een bepaalde mate van zekerheid verkrijgen over de geschiktheid van de betreffende deskundige voor het beoogde onderzoek.
Een tweede voordeel is dat de vraagstelling over zijn medisch wetenschappelijke opvattingen de deskundige zelf stimuleert om een bijdrage te leveren aan het debat, nu deze verzocht wordt in te gaan op mogelijke uiteenlopende meningen ten aanzien van het onderwerp van onderzoek die spelen binnen het wetenschappelijk discours. Wanneer er sprake is van uiteenlopende meningen, zou dit een reden kunnen zijn om direct meer dan één deskundige te benoemen om zodoende een completer beeld te krijgen ten aanzien van de onderzoeksvraag.
Nadelen van een disclosure statement is de tijd die is gemoeid met de extra tussenstop van zo’n statement, dat het mogelijk vooruitloopt op het inhoudelijk deel van het onderzoek en ten slotte, de onvoorspelbaarheid van de kosten.
Ondanks de nadelen van een disclosure statement voorafgaand aan het inhoudelijk onderzoek door de deskundige vindt de auteur het een aansprekend idee. De nadelen liggen voornamelijk in de sfeer van tijd en geld, terwijl de voordelen vooral inhoudelijk van aard zijn. Daar dit laatste toch de basis is van goede rechtspraak lijkt het de auteur voor de hand liggend om deze argumenten te laten prevaleren. Tegelijkertijd moet een oplossing worden gevonden voor de gesignaleerde nadelen. Dit is, zo meent de auteur, onder voorwaarden mogelijk.
Allereerst denkt hij dat het niet nodig zal zijn om in alle gevallen een voorafgaand disclosure statement te laten afgeven, maar dat dit deels aan de keus van partijen kan worden overgelaten. Zo kan bij een eensluidend voorstel van partijen voor een deskundige worden afgezien van een voorafgaand disclosure statement. Een uitzondering zou kunnen worden gemaakt in het geval de rechter ambtshalve redenen heeft te twijfelen aan de kwaliteiten van de deskundige. Een tweede uitzonderingsgrond kan worden gevonden in het te verwachten financiële belang van een eventuele vervolgprocedure.
Ten tweede kan de rechter strakker regie voeren ten aanzien van de reacties op het disclosure statement. Reacties van partijen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van het debat tussen deze, maar voorkomen moet worden dat dit een eindeloos karakter krijgt of wordt misbruikt om de voortgang van de procedure te traineren. Regievoering door de rechter is ook wenselijk in het stadium voorafgaand aan de benoeming. De rechter is weliswaar gehouden tot overleg met partijen, maar daarbij geldt dat het de rechter vrijstaat om, zonder nadere motivering, af te wijken van de wens van partijen en derhalve om, bijvoorbeeld in het licht van een voortvarend verloop van de procedure, de knoop door te hakken.
Ten derde dienen realistische eisen te worden gesteld aan de uitkomst van het disclosure statement. Dit zou, zoals betoogd, niet moeten dienen om eindeloos te blijven zoeken naar de optimale deskundige, maar slechts om a. te kunnen vaststellen of in alle redelijkheid kan worden verwacht dat de benoemde deskundige geschikt is, b. duidelijk te maken waar de opvatting van de deskundige zich bevindt binnen het wetenschappelijk discours en of dit reden is om meerdere deskundigen te benoemen.
Een optie die tot slot de aandacht verdient, is om het disclosure statement op te delen in twee stukken. Het is met name het tweede deel van het disclosure statement, de medisch wetenschappelijke opvattingen van de deskundige, dat de grootste voordelen biedt. In navolging van het strafrechtelijk systeem zou kunnen worden gedacht aan een centraal register dat zorg draagt voor de beoordeling van de kwaliteiten en eigenschappen van deskundigen.
Wanneer aan deze voorwaarden wordt voldaan, valt het naar oordeel van de auteur vermoedelijk wel mee met de hoge kosten en lange doorlooptijden. Dan blijft over een systeem waarmee een weloverwogen keus voor één of meer deskundigen kan worden gemaakt en dat tegelijkertijd een solide basis biedt voor het tegensprekelijk debat tussen partijen. Dat lijkt de schrijver winst ten opzichte van het huidige systeem.
 

Bron: 
TVP 2015, nr. 2, p. 35-39