VR 2012/69 Boekbespreking

69

Boekbespreking

Mr. J. Sap *

* Vice-president inhoudelijk adviseur Rechtbank Utrecht, tevens redacteur van Verkeersrecht. Deze bijdrage is geschreven op persoonlijke titel.

Recent zijn twee boekjes op de markt gekomen die kennelijk bestemd zijn voor het niet juridisch geschoolde publiek dat geconfronteerd wordt met letselschade. Het eerste is “Letselschade voor Dummies” van mr. Nino Pennino1) en het tweede is “Letsel verhalen” van mr. Raoul van Dort2). Blijkens de kaft van beide boekjes is de doelgroep “iedereen die te maken krijgt met de letselschadepraktijk” c.q. “eenieder die met letselschade in welke vorm dan ook te maken krijgt”. In deze bijdrage wordt een korte impressie van deze uitgaven gegeven.

Het letselschade-labyrint

Professionals die zich in het letselschadeterrein bewegen, raken snel het besef kwijt dat ze voortdurend ronddolen in een door hen zelf gecreëerd en in stand gehouden labyrint van termen en spelregels en een grote groep wisselende spelers. Daarbij past ook een eigen jargon, doorspekt met medische en juridische termen en voor een buitenstaander soms onnavolgbare redeneringen.3) Slachtoffers, die niet alleen met hun herstel bezig zijn, maar ook geconfronteerd worden met schade die zij willen verhalen, zullen na afloop van het schaderegelingstraject zelden met een gevoel van tevredenheid terugkijken. Daarvoor is het traject te complex, de sfeer niet altijd optimaal en de discussie niet steeds even fris. Dat professionals zich daartegen hebben gewapend en er zelfs een zekere onverschilligheid voor hebben ontwikkeld (“zo gaat dat nu eenmaal”) zal daar wellicht ook aan bijdragen - hoe communicatief men ook richting een slachtoffer kan zijn. Hij zal zich altijd een speelbal voelen tussen partijen die voornamelijk voor hem, maar zelden met hem beslissingen nemen. En als er wordt overlegd: wie is hij om zich een gefundeerde mening te vormen in het aan hem voorgelegde probleem? Hij kan het niet overzien, laat staan doorgronden en is zeker niet in staat om doordachte alternatieven voor te stellen.

De doelgroep

Eigenlijk is het alleen al om die reden goed dat de hier genoemde uitgaven zijn verschenen. Ze zijn verschillend van karakter en inhoud, maar hebben beide tot doel om de wereld van de letselschade een beetje inzichtelijk te maken. In zoverre goede initiatieven. De vraag blijft wel of ze uiteindelijk aan hun doel beantwoorden. Want wie gaat dit lezen? Niet de professional, omdat de geboden informatie in beide uitgaven niet voorzien is van traceerbare bronnen. Wellicht de hulpverlener die regelmatig slachtoffers bijstaat: hij vindt hier een basis om iemand terzijde te staan en iemand iets uit te leggen, zonder de juridische ballast - maar ook zonder inzicht waarom iets is zoals het is. Maar gaat het slachtoffer deze uitgaven lezen? Ik betwijfel dat toch enigszins. Daarvoor vind ik het taalgebruik en de zinsconstructies te ingewikkeld en te juridisch. Gezien de achtergrond van de schrijvers niet verwonderlijk, maar voor een grote groep mensen toch te moeilijk. Pennino probeert dit - geheel in de stijl van de Dummies-reeks - op te vangen door de lezer met “je” en “jij” aan te spreken, maar dat helpt niet echt. Want een zin als: “Een complicatie kun je omschrijven als een ongewenste en onbedoelde - vaak ook onverwachte - bijkomstigheid, die uit de medische behandeling voortvloeit zonder dat de arts die heeft veroorzaakt, heeft kunnen voorkomen, en zonder dat die voor zijn risico komt”4) is duidelijk geschreven door een jurist, die gevangen zit in de wens een sluitende definitie te geven. Maar iemand met een relatief gering opleidingsniveau haalt het einde van de zin niet en ik betwijfel of die begrijpt wat hier staat. Daar zit volgens mij ook één van de zwakke punten in die uitgave: het lijkt te zijn geschreven voor een breed publiek, heeft een uitnodigende stijl en duidelijke opbouw, maar vereist toch een behoorlijk taalgevoel c.q. opleidingsniveau. Van Dort heeft zijn uitgave een heel ander karakter gegeven. Zelf het slachtoffer van een hardhandige ontgroening op de KMA, die heeft geleid tot blijvend letsel, geeft hij niet alleen inzicht in zijn persoonlijke visie op en beleving van letselschade. Hij verwacht van zijn lezer ook dat die bereid is een relatief saaie bladspiegel voor lief te nemen om objectief geformuleerde informatie tot zich te nemen. De zinsbouw is indirect, behalve in die passages waarin Van Dort zijn eigen mening duidelijk ventileert en die ook wel laat prevaleren. Zo wijdt hij enige pagina’s(!) aan zijn gespannen relatie met het Keurmerk Letselschade en verbindt daar ook (boud geformuleerde) conclusies aan: “In zijn huidige vorm is het Keurmerk Letselschade vooral een PR-instrument, zeg maar een vehikel voor de doorverwijzingen van Slachtofferhulp Nederland”.5) Los van de vraag of dit juist is 6) moet je toch concluderen dat met een dergelijk discussie in deze uitgave eigenlijk niemand is geholpen.

De inhoud

Hierboven noemde ik al het verschil in opbouw van beide uitgaven. Ook qua inhoud verschillen ze van elkaar. Pennino hanteert de indeling I. Aansprakelijkheid; II Schade en III Praktijk. Hij geeft daarna nog in IV de “tien geboden” en “tien verweren”. Van Dort volgt in een 14-tal hoofdstukken ogenschijnlijk dezelfde lijn (zonder “tien geboden”), maar zijn boek heeft qua structuur het voordeel dat niet alleen iets gezegd wordt over de bekende juridische onderwerpen, maar ook over allerlei sociale regelingen zoals PGB, WMO, WIA, etc. Ook wordt aandacht besteed aan schade van kinderen en diverse civielrechtelijke beschermingsconstructies rond zeggenschap. Daarin zit een duidelijke meerwaarde, zeker in voorlichtende zin.

Nu het uitgaven betreft die niet bestemd zijn voor de in de letselschadepraktijk werkzame professional, heeft het weinig zin om de inhoud nauwkeurig te bespreken. Juridische nuances vallen bij een bredere voorlichting nu eenmaal weg, maar ik zie dat niet als een bezwaar. Het gaat uiteindelijk om de grote lijn van de letselschadepraktijk en daarin slagen beide boeken wel.

Voor wat betreft de toonzetting valt het boekje van Pennino op door een klassieke, op wantrouwen jegens de verzekeraar gebaseerde houding. Op verschillende plekken blijkt de advocaat aan het woord te zijn, die door een “hoe bewijs ik het?”-bril naar de problematiek kijkt. Een voorbeeld is de behandeling van het causale verband (Hoofdstuk 6: Oorzaak en gevolg). Na een beschrijving van een situatie waarin een slachtoffer na een ongeval wel of niet naar een ziekenhuis wordt vervoerd en de klachten wel of niet direct zijn gedocumenteerd, volgen enigszins hilarische “tips” voor het geval er sprake is van subjectief letsel. Ik noem er een paar:

“Volg een advies van de ambulancedienst om voor onderzoek meegenomen te worden naar het ziekenhuis altijd op…;

Als er andere zaken op je afkomen, zoals overleg met je verzekeraar, met het sleepbedrijf…dan is het goed om daar aandacht aan te geven. Maar pas nadat je bij de huisarts bent geweest…;

Houd vanaf dag één een dagboek bij waarin je noteert wat je klachten zijn en waar je tegenaan loopt?;

Ben je dit aan het lezen en ben je enkele dagen of weken geleden betrokken geraakt bij een ongeval? Je hebt nog steeds medische klachten, maar je bent nog niet bij een arts geweest? Leg dit boek dan aan de kant, pak de telefoon en bel je huisarts. Zorg ervoor dat je nog vandaag op afspraak kunt komen. Er is geen tijd te verliezen…”.7)

Ik wil aannemen dat de adviezen goed bedoeld zijn, maar ze jagen lezers schrik aan en wat schiet je met deze adviezen op? Er wordt sterk geredeneerd vanuit de procesrechtelijke positie. Op zich is daar niets op tegen, maar de vraag is of je causaliteit met deze adviezen weet te vestigen. Daar is toch wel meer voor nodig, maar dat staat er helaas niet bij.

Als dit wordt gelegd naast de beschrijving van de causaliteit door Van Dort - die overigens betrekkelijk kort is op dit onderwerp - dan valt daar een strakke redenering op, die in globale zin de problematiek van oorzaak en gevolg schetst, zonder zenuwachtig gedoe over hoe een slachtoffer zich zou moeten opstellen of wat die zou moeten doen. Misschien dat het verschil in benadering ligt in het feit dat Van Dort niet zoals Pennino vast zit aan een format zoals dat van de Dummies-reeks, maar het is ook een kwestie van stijl en niveau.

De balans

Het aan buitenstaanders inzicht geven in de letselschadepraktijk blijkt eigenlijk een moeizame aangelegenheid. Het terrein is, zoals ik hierboven al aangaf, sterk gejuridiseerd en gecompliceerd. Op deelterreinen is al wel eerder enige documentatie verschenen, maar dat gaat zelden verder dan een folderachtige toelichting. Wat aan de hand van deze uitgaven blijkt, is dat het geven van een completer overzicht nog niet zo gemakkelijk is. In zoverre is de komst van deze boekjes een aanwinst. Wat ik jammer vind is de soms gekleurde toon die door het voorlichtende karakter heen breekt. Een oplettende lezer blijft dan ook in de objectieve passages met de vraag zitten of het echt objectief is, dan wel dat ook hier een mening wordt gegeven die de schrijver graag kwijt wil. Dat wordt in beide uitgaven versterkt door het ontbreken van controlemateriaal (verwijzingen naar wetteksten; vindplaatsen van arresten) of het aanreiken van verdiepende literatuur en adressen of websites van organisaties waar men verder kan informeren.

1. Nino Pennino, Letselschade voor Dummies, 2011, Pearson Education, Amsterdam, ISBN 9789043021999, 192 p., € 14,95.

2. Raoul van Dort, Letsel verhalen - Letselschade. En dan…, 2011, Pica - Van Dort, Gronsveld, ISBN 9789077671665, 248 p., € 19,50.

3. Te denken valt aan de criteria bij toekenning van smartengeld en de affectieschade-discussie, maar ook aan de verhaalbaarheid van kosten die ouders maken bij gewonde kinderen.

4. Pennino, blz. 49.

5. Van Dort, blz. 93.

6. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik als voorzitter van het Keurmerk de conclusie bepaald niet deel.

7. Pennino, blz. 72, 73.