Zwart werk vergoeden in letselschadezaken: tijd voor een nieuw geluid?

VR-kort
Artikel
15 december 2020

Brenda Fluit
Belastingontduiking door geen loonbelasting, BTW of sociale premies af te dragen wordt in art. 69 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen aangemerkt als een strafbaar feit. In letselschadezaken echter komen de door een gelaedeerde na een ongeval misgelopen zwarte inkomsten in beginsel voor vergoeding door (de verzekeraar van) de aansprakelijke partij in aanmerking. Het lijkt verzekeraars daarbij niet vrij te staan het zwart werken, of de verstrekte vergoeding, aan enige instantie door te geven.
Lisette de Haan en Veneta Oskam stelden zich in het PIV-Bulletin van maart 2020 de vraag hoe logisch het is dat binnen het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht gemist zwart werk door aansprakelijkheidsverzekeraars wordt gecompenseerd. Zwart werken kan naar hun mening in beginsel niet als uitgangspunt gelden wanneer de benadeelde een beroep doet op het aansprakelijkheidsrecht. Simpelweg omdat dit maatschappelijk niet aanvaardbaar is. De Haan en Oskam roepen op tot verdere discussie over dit onderwerp, waaraan de auteur graag gehoor geeft. Ook naar haar mening is het tijd voor een nieuw geluid.
De vergoeding van gemiste zwarte inkomsten wordt wel verdedigd met het argument dat er geen verboden activiteit aan ten grondslag ligt. Feit is echter dat het tegenover de Belastingdienst of de instanties voor sociale verzekeringen verzwijgen van uitbetaalde vergoedingen of genoten inkomsten een strafbaar feit is.
Zwart (laten) werken is voorts maatschappelijk gezien niet gewenst. Er wordt minder belasting geïnd en werknemers zijn niet verzekerd. Degene die zwart werkt of laat werken, weet dat dit niet geoorloofd is en dat het ontdekt kan worden met de nodige financiële gevolgen. Vanaf het moment dat een gelaedeerde die zwart heeft gewerkt in relatie komt te staan tot een aansprakelijke partij en diens verzekeraar, gelden in die verhouding andere normen. De voorheen bestaande ongeoorloofde situatie zou naar mening van de auteur niet gelegaliseerd dienen te worden met een vergoeding van niet-genoten zwarte inkomsten. Het betreft immers schade in een niet-rechtmatig belang. Art. 3:40 BW bepaalt dat een rechtshandeling die in strijd is met de wet of door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of openbare orde, nietig is. Het is bovendien lastig uit te leggen dat de financiële sector hard wordt aangepakt voor malversaties op financieel terrein, maar verzekeraars in letselschadezaken in beginsel gehouden zijn zwarte inkomsten te vergoeden en over deze inkomsten en de vergoeding te zwijgen. De vraag kan worden gesteld of hier geen verkeerd signaal mee wordt afgegeven.
Het standpunt dat een vergoeding van misgelopen zwarte inkomsten gerechtvaardigd is aangezien het netto-equivalent wordt vergoed, overtuigt niet zonder meer. Met de toepassing van een dergelijke korting worden immers geen belasting en premies afgedragen die de gemeenschap ten goede komen. Het gaat hier uitdrukkelijk om een fictieve netto-vergoeding. Het toepassen van een korting teneinde de schadevergoeding ‘wit te wassen’ en te doen alsof er sprake is van een normale situatie, wringt.
De auteur deelt de mening van De Haan en Oskam dat in beginsel alle claims die gegrond zijn op gemist zwart werk met een beroep op artikel 3:40 afgewezen dienen te worden. Verzekeraars en rechters dienen het ongeoorloofde karakter van zwart werk expliciet op de voorgrond te plaatsen. Een (meer) normatief in plaats van feitelijk schadebegrip dient tot uitgangspunt te worden genomen. De voorzieningenrechter van Rechtbank Noord-Holland wees inmiddels een vonnis met een dergelijk nieuw geluid.
Een lastig punt zal blijven dat een letselschadeslachtoffer in principe recht heeft op een vergoeding van het verlies van arbeidsvermogen. Ook indien in het verleden geen inkomsten zijn genoten, kan een vergoeding worden toegekend, bijvoorbeeld bij jeugdige slachtoffers. De aanspraak op verlies van arbeidsvermogen strekt zich uit zowel over betaalde arbeid als over arbeid waarvoor de benadeelde geen vergoeding ontvangt, maar die wel een zekere economische waarde vertegenwoordigt. Toegegeven moet worden dat zwart werk een economische waarde vertegenwoordigt voor de benadeelde. In het geval een rechter er voor zou kiezen aangetoonde structureel misgelopen zwarte inkomsten in de schadeberekening mee te nemen, zou dit uitdrukkelijker gelabeld kunnen worden als een aantasting van het verdienvermogen in zijn algemeenheid, maar dan met een abstracte(re) vorm van schadevergoeding, in plaats van de gestelde in de toekomst te derven zwarte inkomsten concreet te berekenen. Gedacht kan worden aan een genormeerd bedrag van € 5.000 tot € 10.000. Hiermee wordt, zonder de voorheen zwart genoten inkomsten voorop te stellen, het verlies van een economische waarde erkend.

 

Bron: 
PIV-Bulletin oktober 2020, p. 16-19