Verhoogde economische kwetsbaarheid: wanneer en zo ja, dan normering?

VR-kort
Artikel
15 mei 2014

Mr. P.C.J.A. Janssen
Enige jaren geleden heeft de auteur in een artikel zijn vraagtekens gezet bij het bestaan van de schadepost ‘verhoogde economische kwetsbaarheid’. Hij concludeerde destijds dat er eigenlijk geen juridische reden voor het bestaan van deze schadepost is en dat een richtlijn van De Letselschade Raad daarover niet nodig was. Aan de andere kant concludeerde de auteur dat er wellicht meer reden is voor een richtlijn betreffende de afkoop van toekomstrisico’s. Nu, vijf jaar later, behoort deze schadepost nog steeds tot de dagelijkse praktijk. Aan de hand van jurisprudentie gaat de auteur na welke ontwikkelingen zich in deze materie hebben voorgedaan om daarmee enkele vragen te beantwoorden.
De schrijver concludeert dat het nog steeds ontbreekt aan een juridische onderbouwing van een aparte post economische kwetsbaarheid. Dit zou een reden kunnen zijn voor het ontbreken van literatuur over dit onderwerp en de wijze waarop de rechter met deze post omgaat. In de jurisprudentie wordt niet altijd van een eenduidig begrip ‘verhoogde economische kwetsbaarheid’ uitgegaan. Ondanks dat er sinds 2011 een algemeen aanvaarde definitie is, geeft de rechter een eigen invulling aan die definitie, ook als er uitdrukkelijk wordt verwezen naar die definitie. Opvallend is dat na 2009 de post economische kwetsbaarheid meer expliciet wordt benoemd. Toch wordt economische kwetsbaarheid nog steeds min of meer op één hoop gegooid met het verlies van arbeidsvermogen.
In de nieuwe definitie, die vanwege de verschillen van inzicht over de betekenis van het begrip economische kwetsbaarheid is geformuleerd, wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen een slachtoffer dat in een voor hem op maat gecreëerde functie werkt (wel verhoogd kwetsbaar) en een slachtoffer dat zijn eigen werk weer uitoefent (niet verhoogd kwetsbaar). Naar mening van de auteur kan er in het eerste geval juist van verhoogde kwetsbaarheid worden gesproken; juist omdat een nieuwe unieke functie is gecreëerd, staat vast dat de werkgever geen andere geschikte functies had of kende. Als nu de nieuw ontworpen functie komt te vervallen, betekent dat direct dat er geen geschikt werk meer voorhanden is bij die werkgever. Dat alleen al leidt tot een kwetsbare positie van de benadeelde, omdat het opnieuw zoeken naar een geschikte functie zeker meer tijd in beslag zal nemen.
Dit geldt ook bij gedeeltelijke re-integratie. Het deel waarin het slachtoffer niet wordt gere-integreerd, valt onder het verlies arbeidsvermogen. Voor zover het deel waarin de re-integratie een aangepaste functie omvat, kan ook hier worden gesproken van een verhoogde economische kwetsbaarheid. De Letselschade Raad overweegt dat voor de waardering kan worden gekozen uit een voorbehoud of een afkoopsom daarvan. De auteur meent dat men hier een kans op normering laat liggen.
Door de nieuwe definitie kan de normering een gunstig effect hebben op het beslechten van discussies over de hoogte van een eventuele afkoop. De normering, bestaande uit drie risicofactoren (100%, 50% of 20%), vier verschillende leeftijdscategorieën met bijbehorende factor en dit vermenigvuldigd met 30% van het jaarsalaris, kan dan ook het best worden aangehouden. De auteur stelt voor het bereik van de definitie iets in te perken door duidelijk aan te geven dat alleen sprake is van verhoogde economische kwetsbaarheid wanneer een benadeelde met blijvende beperkingen, ondanks die beperkingen in een unieke voor hem geschikt gemaakte functie is gere-integreerd.
 

Bron: 
PIV Bulletin 2014, afl. 2, p. 8-11