Stuiting: over de stuitingsbrief van art. 3:317 lid 1 BW en feitenrechters die vaak te streng zijn

VR-kort
Artikel
15 januari 2016

Mr. E.M. van Orsouw
De maatstaf ten aanzien van de beoordeling of sprake is van een stuitingsbrief is duidelijk: het moet gaan om een voldoende duidelijke schriftelijke waarschuwing aan de schuldenaar, zodat die er rekening mee kan houden – onder meer in het kader van het behouden van bewijsmateriaal – dat er (mogelijk) nog een claim komt. Daarbij moet niet alleen worden gekeken naar de formulering van de stuitingsbrief, maar ook naar de context waarin de mededeling is gedaan en naar de overige omstandigheden van het geval. Toch blijkt keer op keer dat feitenrechters deze maatstaf verkeerd toepassen. En met ‘verkeerd’ bedoelt de auteur ‘te streng’. Er zijn inmiddels behoorlijk wat voorbeelden van zaken waarin de Hoge Raad de feitenrechters heeft moeten terugfluiten.
In dit artikel wordt deze maatstaf en de toepassing daarvan aan de hand van arresten van de Hoge Raad nogmaals besproken. Daarnaast gaat de auteur in op de vraag of ook de betekening van een processtuk (of de toezending daarvan aan de schuldenaar of diens advocaat) een stuitingshandeling kan vormen in de zin van art. 3:317 lid 1 BW. Het antwoord op deze vraag is ‘ja’. Zo volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 18 september 2009 dat ook een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht of een voorlopig getuigenverhoor in aanmerking kan komen als een mededeling in de zin van art. 3:317 lid 1 BW. De overweging van de Hoge Raad komt erop neer dat als in een processtuk op een voldoende duidelijke manier – bezien in de context van alle omstandigheden – wordt kenbaar gemaakt dát de schuldeiser zijn rechten voorbehoudt – en in het voorkomende geval ook voldoende kenbaar is om welke rechtsvorderingen het gaat – dan zal de betekening van dit processtuk of toezending ervan naar oordeel van de auteur al snel kunnen worden aangemerkt als een voldoende duidelijke waarschuwing aan het adres van de schuldenaar, zodat sprake is van een stuitingshandeling in de zin van art. 3:317 lid 1 BW.

Bron: 
MvV 2015, afl. 11, p. 328-335