Overgangsperikelen bij verjaring van verzekeringsvorderingen

VR-kort
Artikel
08 september 2016

Mr. S.P.A. Wensink-Vergunst
Op 1 januari 2006 is bij de invoering van het nieuwe verzekeringsrecht een specifieke bepaling opgenomen ten aanzien van de verjaring van een rechtsvordering tegen een verzekeraar tot het doen van een uitkering. In art. 7:942 BW is de zogenoemde ‘duurstuiting’ geïntroduceerd: nadat schriftelijk aanspraak is gemaakt op uitkering, gaat pas een nieuwe verjaringstermijn lopen nadat de verzekeraar de aanspraak ofwel erkent ofwel de aanspraak afwijst op de in het artikel voorgeschreven wijze. Laat de verzekeraar dit na of voldoet de afwijzing niet aan de vereisten uit het artikel, dan loopt er in het geheel geen verjaringstermijn.
Welke gevolgen heeft de invoering van het nieuwe recht voor de verjaring van vorderingen die door de verzekeraar vóór 1 januari 2006 waren afgewezen, maar waarvan de verjaring op 1 januari 2006 nog niet was voltooid? Deze vraag lag voor bij de Hoge Raad in het arrest van 18 december 2015.
In dit artikel bespreekt de auteur het arrest, de uitleg die de Hoge Raad geeft aan het overgangsrecht en de betekenis van dit arrest voor de praktijk.

Bron: 
PIV-Bulletin juli 2016, p. 9-12