Nabestaandenleed, directe schade of indirect gevolg onder Rome II

VR-kort
Artikel
08 september 2016

Mr. A.M. Morssinkhof
Binnen Europa bestaan grote verschillen in het recht van nabestaanden op vergoeding van immateriële schade. Zo kunnen in België ook schoonouders en schoonkinderen aanspraak maken op smartengeld, terwijl dit recht in Engeland is voorbehouden aan echtgenoten en ouders van minderjarige kinderen. In Luxemburg is een hechte, affectieve band met de overledene voorwaarde voor vergoeding. Ierland werkt met een vaste vergoeding van € 10.000, terwijl de vergoeding in Spanje kan oplopen tot ongeveer € 90.000. In Nederland hebben nabestaanden – afgezien van shockschade – geen enkel recht op vergoeding van immateriële schade. Welk recht van toepassing is op de aanspraak van een nabestaande op smartengeld is dan ook van belang.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het hof) legt in zijn arrest van 10 december 2015 art. 4 lid 1 van Verordening (EG) nr. 864/2007 inzake het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) zo uit dat, wanneer kan worden vastgesteld waar de directe schade is ingetreden, die plaats het relevante aanknopingspunt is voor het recht dat van toepassing is. Schade in verband met het overlijden van een andere persoon bij een verkeersongeval valt onder de ‘indirecte gevolgen’ van dat ongeval in de zin van art. 4 lid 1 Rome II.
De beslissing van het hof steunt met name op overwegingen 16 en 17 in de considerans van Rome II. In overweging 16 wordt weliswaar gesproken over aanknoping bij het land waar de directe schade zich heeft voorgedaan, maar daarmee is nog niet gezegd wat daar onder moet worden verstaan. In ieder geval sluit een verwijzing naar deze overweging niet uit dat het leed van een nabestaande wegens het overlijden van een dierbare als directe schade kan worden gezien.
In overweging 17 wordt vervolgens in aanmerking genomen dat de indirecte gevolgen van de schade niet relevant zijn voor het bepalen van het toepasselijke recht en wordt overwogen dat om die reden in geval van letsel- en vermogensschade moet worden aangeknoopt bij het land waar het letsel of de – indien aanwezig – materiële schade is opgelopen. Met andere woorden: in die gevallen bestaat de directe schade uit het letsel of de materiële schade en is het land waar die schade zich heeft voorgedaan bepalend voor het toepasselijke recht. Het leed dat het overlijden van een dierbare veroorzaakt bij een nabestaande is echter al dan niet een aantasting in de persoon, maar in ieder geval geen (fysiek) letsel of materiële schade. Overweging 17 mist dan ook directe relevantie.
Hoewel overwegingen 16 en 17 de conclusie van het hof niet zelfstandig lijken te kunnen dragen, is er wel veel te zeggen voor aanknoping bij de plaats van het ongeval. Zo is aanknoping bij de plaats van het ongeval in lijn met het verslag bij het voorstel voor Rome II: ‘Bij een verkeersongeval is de plaats waar de rechtstreekse schade is ontstaan bijvoorbeeld de plaats van de aanrijding ongeacht de eventuele financiële of morele schade die in een ander land ontstaat’. Deze uitleg draagt bovendien bij aan het voorkomen van versnippering van een onrechtmatige daad over meerdere rechtsstelsels, hetgeen te allen tijde ongewenst lijkt. De uitkomst dat het land waar het verkeersongeval zelf plaatsvindt, moet worden gezien als het land waar de schade zich voordoet in de zin van art. 4 lid 1 Rome II, lijkt een inhoudelijk juiste uitkomst en in ieder geval een uitkomst die past in de – bredere – systematiek van het Unierecht.

Bron: 
PIV-Bulletin juli 2016, p. 13-15