Naar een verzekerd slachtofferrecht: onderzoek naar effectief schadeverhaal van slachtoffers van misdrijven via het private verzekeringsrecht

VR-kort
Artikel
08 februari 2018

Mr. A.J.J.G. Schijns
De afgelopen jaren is al veel bereikt als het gaat om de rechtspositie van slachtoffers van misdrijven. Toch blijkt in de rechtspraktijk dat een relatief kleine, zwaar getroffen groep nog steeds tussen wal en schip valt. Hoewel het slachtoffer in het strafproces een civiele vordering kan instellen tegen de dader, wordt een dergelijke letselschadevordering door strafrechters veelal te complex gevonden en beschouwd als een onevenredige belasting van de strafzaak. Hierdoor kunnen deze slachtoffers geen aanspraak maken op de voor hen gunstige voorschotregeling die het strafproces kent, en moeten zij een civiele procedure starten die vaak weinig perspectief biedt en erg belastend kan zijn. Bovendien rust de incassolast na afloop van een civiele procedure op het slachtoffer. Het slachtoffer zal zich door inschakeling van een deurwaarder moeten verhalen op de vermogensbestanddelen van de dader, indien aanwezig.
Het slachtoffer van een misdrijf kan zich ook niet wenden tot de aansprakelijkheidsverzekeraar van de dader. In beginsel heeft het slachtoffer wel een rechtstreekse aanspraak jegens de verzekeraar op grond van de directe actie van art. 7:954 BW. Maar de verzekeraar kan een dergelijke aanspraak eenvoudig afwenden door een beroep te doen op de ‘opzetclausule’, die onderdeel is van alle WA-verzekeringen.
Ten slotte biedt ook de compensatiemogelijkheid van het Schadefonds Geweldsmisdrijven bij ernstige letsel- en overlijdensschade geen oplossing voor het geconstateerde probleem. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven biedt weliswaar een tegemoetkoming in de schade, maar die vormt een druppel op een gloeiende plaat vanwege het uitkeringsplafond van € 35.000.
Omdat de huidige schadevergoedingsmogelijkheden tekortschieten, waardoor een deel van de slachtoffers en nabestaanden van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven met niet te verhalen schade blijft zitten, is in opdracht van het Fonds Slachtofferhulp onderzoek gedaan naar alternatieve, buiten het strafproces gelegen, schadevergoedingsmogelijkheden voor slachtoffers van misdrijven. In het bijzonder is onderzocht of het private verzekeringsrecht mogelijkheden biedt om de schade van een misdrijfslachtoffer te vergoeden. Het onderzoek reikt een kansrijke oplossing aan waarbij deze slachtoffers en hun nabestaanden de schade vergoed kunnen krijgen via de aansprakelijkheidsverzekeraar van de dader. Voor slachtoffers van verkeersmisdrijven is dit al zo geregeld in de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM), waar de verzekeraar zich jegens het slachtoffer niet kan beroepen op een opzetclausule in de verzekeringspolis. Onderzocht is of deze mogelijkheid kan worden uitgebreid naar de algemene aansprakelijkheidsverzekering. Rechtsvergelijkend onderzoek laat zien dat deze mogelijkheid in andere Europese landen al bestaat, of dat al wetgevende stappen in die richting zijn gezet. Daarnaast is onderzocht onder welke voorwaarden een first party-verzekering een effectieve mogelijkheid tot schadeverhaal kan bieden. Het onderzoeksrapport is in mei 2017 gepubliceerd. In deze bijdrage geeft de auteur een samenvatting.
Geconcludeerd wordt dat het private verzekeringsrecht goede mogelijkheden biedt voor een effectief schadeverhaal voor slachtoffers die door een misdrijf personenschade hebben geleden. Hiervoor is echter een wetswijziging nodig die de reeds bestaande directe actie van een slachtoffer op de aansprakelijkheidsverzekeraar van de dader combineert met een verbod voor de verzekeraar om zich jegens het slachtoffer erop te beroepen dat opzettelijk veroorzaakte schade van dekking is uitgesloten. De omstandigheid dat de aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren al jaren een zeer hoge dekkingsgraad van bijna 100% kent, draagt bij aan de effectiviteit van dit verzekeringsrechtelijk instrumentarium.
Uitbreiding van het in de WAM reeds bestaande verbod om opzet tegen te werpen aan het slachtoffer sluit aan bij reeds bestaande systemen in andere Europese landen, waar een dergelijk verbod reeds geldt voor de algemene aansprakelijkheidsverzekering, of waar in de rechtsliteratuur een pleidooi wordt gehouden de niet-tegenwerpelijkheid van opzet uit te breiden naar de algemene aansprakelijkheidsverzekering, zoals in België.
Het uitgangspunt blijft dat de dader betaalt. Het verzekeringsrechtelijk instrumentarium leidt tot het resultaat dat de verzekeraar ook bij opzettelijke veroorzaking van een schadevoorval uitkeert aan het slachtoffer en vervolgens verhaal neemt op de dader. Het verhaals- en incassorisico verschuiven aldus van het slachtoffer naar de verzekeraar van de dader. Om ervoor te zorgen dat daadwerkelijk verhaal op de dader wordt uitgeoefend, verdient het aanbeveling dat de verzekeraars beschikken over een effectief verhaalsrecht, waarbij zij kunnen profiteren van mogelijkheden als de voeging in het strafproces, de schadevergoedingsmaatregel en de incasso door het CJIB. Nadere overweging verdient de mogelijkheid verzekeraars al dan niet gedeeltelijk te laten profiteren van de voorschotregeling. Dit systeem leidt ertoe dat de inhoudelijke beoordeling van de schadevordering via een ‘klapluikconstructie’ parallel aan het strafproces plaatsvindt in een buitengerechtelijk traject tussen de verzekeraar van de dader en het slachtoffer of diens belangenbehartiger. Al met al ontstaat een belang bij verzekeraars om de schaderegeling tijdens de strafprocedure voortvarend aan te pakken.
Parallel aan de invoering van het wettelijk verbod op de tegenwerpelijkheid van opzet kan verder praktijkonderzoek worden gedaan naar de bereidheid en de mogelijkheden binnen de verzekeringsbranche tot een brede introductie van een adequate first party-dekking op de eigen aansprakelijkheidsverzekering tegen schade die de verzekerde lijdt als gevolg van een door een ander gepleegd misdrijf. Daarbij kan ook aandacht worden besteed aan de uitwerking van het model waarin een verplichte aanvullende dekking tegen misdrijfschade wordt toegevoegd aan een vrijwillig afgesloten verzekering, zoals de aansprakelijkheidsverzekering.
 

Bron: 
TVP 2017, afl. 4, p. 99-106