Mediation in letselschade blijft ten onrechte achter

VR-kort
Artikel
08 november 2018

Mr. Lydia Charlier
Op 11 juli 2018 heeft de Minister voor Rechtsbescherming een brief aangaande ‘Buitengerechtelijke geschilbeslechting en herstelrecht’ aan de Tweede Kamer gestuurd. Mediation neemt in die brief een belangrijke plaats in. De minister stelt dat de meeste problemen door mensen zelf worden opgelost: slechts in 4% van alle civielrechtelijke en bestuursrechtelijke geschillen stappen mensen naar de rechter. Meer dan een derde van de problemen wordt opgelost met onderlinge overeenstemming.
Mensen die zelf tot overeenstemming zijn gekomen, behalen gunstiger resultaten dan mensen die hun geschil aan de rechter hebben voorgelegd. Vergeleken met de groep die een geschil aan de rechter hebben voorgelegd, hebben mensen die zelf tot overeenstemming zijn gekomen vaker hun doel bereikt, zijn de problemen vaker opgelost en worden afspraken vaker nageleefd. Het oplossen van geschillen door het bereiken van onderlinge overeenstemming verdient dus de voorkeur. Het is daarom wenselijk steviger in te zetten op het versterken van het vermogen van mensen om zelf geschillen op te lossen en het gebruik van buitengerechtelijke geschiloplossing te stimuleren, zo stelt de minister.
Arbitrage, bindend advies en mediation zijn vormen van alternatieve geschillenbeslechting. Wordt bij arbitrage en bindend advies door een derde een beslissing aan partijen opgelegd, bij mediation bepalen partijen zelf de beste oplossing, met behulp van een mediator.
Mediation is een goed middel om in vastlopende situaties tot de-escalatie te komen. Mediation kenmerkt zich door informaliteit, keuzevrijheid en zelfbeschikking. Door mediation wordt het slachtoffer in staat gesteld om actief en gelijkwaardig deel te nemen aan het vormgeven van een oplossing en zelf de verantwoordelijkheid daarvoor te nemen. Ook verzekeraars worden beter in staat gesteld om naar de toekomst te kijken. Met de bredere inzichten en kennis die in de mediation worden opgedaan, zal een breder beeld ontstaan dan voordien het geval was. Dat kan leiden tot andere inzichten ten aanzien van de oplossing.
Sinds 2008 staat mediation serieus op de agenda. Zo is er een EU-richtlijn Mediation (2008) die echter alleen van toepassing is op grensoverschrijdende burgerlijke en handelsgeschillen. De Gedragscode Behandeling Letselschade (GBL) is in 2006 verschenen; in de laatste aanpassing (2012) voorziet gedragsregel 8 in het recht op mediation na een doorlooptijd van drie jaar. De Stichting De Ombudsman heeft in februari 2011 in het rapport ‘De Gedragscode Behandeling Letselschade: geen goed bewaard geheim?’ gepleit voor een wettelijke verankering van de GBL. Daarnaast vindt hij dat letselschadezaken na 2,5 jaar aan een onafhankelijke bemiddelaar moeten worden voorgelegd. In juli 2016 heeft de minister van Veiligheid en Justitie het wetsvoorstel ‘Wet bevordering mediation’ ter consultatie aan het publiek voorgelegd. Het PIV en het Verbond van Verzekeraars hebben in 2016 de aanbeveling van de Stichting De Ombudsman overgenomen en uitgewerkt in de ‘Aanbevelingen ter voorkoming en/of oplossing van geschillen in het letselschadeproces’. Hierin wordt aanbevolen om in langer lopende letselschadezaken (>3 jaar) waarvan het slachtoffer vindt dat het verloop niet naar tevredenheid is, een driegesprek aan te gaan en als dat niet tot oplossingen leidt, te kiezen voor mediation. Ten slotte werd op 1 april 2017 Dick Allewijn benoemd tot eerste bijzonder hoogleraar Mediation in Nederland, aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de VU Amsterdam. Ook in de literatuur wordt ingegaan op de wenselijkheid van mediationwetgeving en worden aanbevelingen gedaan ter bevordering van mediation.
Slachtoffers van letselschade willen vooral een goede praktische oplossing bereiken. In het werkveld van letselschade is met mediation nog veel te winnen. Een concrete marsroute om te bepalen of mediation in de fase waarin de letselschade zich bevindt, een geschikt middel is en vooral te motiveren waarom dat zowel op proces- als op communicatief niveau niet het geval is, kan helpen bij de bekorting van de doorlooptijd van deze zaken, het voorkomen van extra leed bij het slachtoffer en het verbeteren van de kwaliteit van de oplossing voor alle partijen.
Om te bepalen of een zaak zich leent voor mediation lijkt het invoeren van een relatie- en inhoudsthermometer zinvol. De auteur zoekt daarbij onder meer aansluiting bij de treden van de escalatieladder van Glasl. Loopt een zaak langer dan twee à drie jaar, dan kunnen zowel de verzekeraar als de belangenbehartiger zich de volgende vragen stellen: 1. wat is de temperatuur van de relatie (op een schaal van 1-9)?; 2. wat is de temperatuur van de inhoudelijke discussie (op een schaal van 1-9)?; 3. rechtvaardigt de temperatuur en het belang van de zaak de escalatie, of juist de-escalatie?: bij niveau 1-3 is het nuttig om de tijd te nemen voor een goed gesprek om tot oplossingen te komen, op niveau 4-7 kan mediation goede diensten bewijzen , op niveau 8-9 is het raadzaam arbitrage of bindend advies in te zetten of eventueel een advies om de rechter in te schakelen.

Bron: 
Letsel & Schade 2018, afl. 3, p. 16-24