Het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels: artikel 5a WVW als effectief wapen tegen de wegpiraat?

VR-kort
Artikel
15 juni 2021

Mr. R. ter Haar en mr. dr. M.J. Hornman
Op 1 januari 2020 is de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten in werking getreden. Met deze wetswijziging is een nieuwe strafbepaling geïntroduceerd waarin zeer gevaarlijk rijgedrag zonder (ernstige) gevolgen strafbaar is gesteld – artikel 5a WVW – en is aan artikel 175 lid 2 WVW de zinsnede toegevoegd dat gedragingen als genoemd in artikel 5a WVW automatisch roekeloosheid opleveren. Met deze wetswijziging heeft de wetgever beoogd om het gepercipieerde ‘strafgat’ tussen zeer gevaarlijk rijgedrag mét en zónder ernstige gevolgen te dichten, het begrip roekeloosheid te verhelderen en het bewijs daarvan te vergemakkelijken. Kort gezegd worden de eisen die de Hoge Raad stelt aan het begrip roekeloosheid gezien als te streng en de uitgesproken kwalificatie en de opgelegde straffen als ontoereikend.
In deze bijdrage proberen de auteurs, mede aan de hand van de eerste verschenen jurisprudentie, te achterhalen of de wetgever in die bedoeling is geslaagd. Daartoe zetten zij uiteen wat de nieuwe strafbepaling precies behelst, wat de achtergrond hiervan is en welke kritiek hierop reeds is geuit. Vervolgens wordt nader ingezoomd op het verkeren onder invloed en de bijzondere rol die deze factor speelt binnen de systematiek van artikel 5a WVW. Gezien de potentieel ruime reikwijdte van deze strafbepaling wordt gekeken naar de mogelijkheden om hierin enige begrenzing aan te brengen om zo tot een passende uitleg te komen. Daarna wordt ingegaan op de eerste gepubliceerde jurisprudentie over artikel 5a WVW en de eerste voorzichtige conclusies die hieruit kunnen worden getrokken. Hoe komt de feitenrechter tot een bewezenverklaring en nemen de straffen ook daadwerkelijk toe? Omdat de wetgever expliciet heeft beoogd om het begrip roekeloosheid verder te verduidelijken – en te verruimen – zal ten slotte uitvoerig worden ingegaan op de implicaties van deze wetswijziging voor de invulling van roekeloosheid als zwaarste vorm van schuld.
Concluderend stellen de auteurs dat de wetgever het ‘strafgat’ tussen artikel 5 en 6 WVW terecht heeft willen dichten door gevallen strafbaar te stellen waarbij een bestuurder, zonder acht te slaan op de veiligheid en risico’s voor anderen, zich volstrekt onverantwoordelijk in het verkeer gedraagt, maar waarbij – toevallig of door grote oplettendheid van andere weggebruikers – geen verstrekkende gevolgen intreden. Gevaarlijk en onverantwoord rijgedrag kan de bestuurder nu – gelet op het in gevaar brengen van de verkeersveiligheid en de ernst van de gedraging – zwaar worden aangerekend.
Daardoor kan thans op meer gepaste wijze worden opgetreden tegen de wegmisbruiker die de mazzel heeft dat het allemaal goed is afgelopen. Of de rechter het strafmaximum van twee jaar zal gaan opzoeken, valt uiteraard te bezien, maar hij beschikt in ieder geval over de mogelijkheid om verkeersgedrag dat algemeen (lees: in het normale spraakgebruik) als roekeloos wordt gezien, passend te bestraffen. In dat opzicht is de keuze om in de wet te expliciteren waar roekeloosheid bij zeer gevaarlijk rijgedrag met gevolgen (art. 175 WVW) in kan bestaan door een koppeling te maken met artikel 5a WVW, een gelukkige. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de breed gedragen wens om het begrip roekeloosheid in het verkeer nader in te vullen. Dat lijkt voor een belangrijk deel te zijn gelukt. Door artikel 5a WVW op de Duitse leest van § 315c StGB te schoeien, wordt een betere invulling van roekeloosheid mogelijk gemaakt. Een en ander neemt niet weg dat niet alle keuzes even gelukkig zijn. Zo is de geschetste dubbelrol die het rijden onder invloed vervult enigszins verwarrend en lijkt artikel 5a WVW op het eerste gezicht (te) ruim geformuleerd en is niet helemaal duidelijk waarom het te duchten gevaar aan de opzeteis is onttrokken. Uit de Kamerstukken blijkt echter voldoende duidelijk op welk rijgedrag artikel 5a WVW van toepassing is: roekeloos rijgedrag in de zin dat een bestuurder een bewuste keuze maakt op asociale wijze te gaan rijden waardoor zeer gevaarlijke situaties zijn te voorzien. Met betrekking tot de kern van het artikel, te weten het opzettelijk in ernstige mate schenden van verkeersregels, geldt dus dat het moet gaan om zeer onverantwoordelijk rijgedrag waarvan ernstige gevaren voor medeweggebruikers te duchten zijn. Dat het daarbij om één (type) gedraging zou kunnen gaan, is niet uit te sluiten, maar ook dan zullen de aard en ernst van de overtreding (bij de vaststelling waarvan de herhaling of het voortduren ervan kunnen worden betrokken) in het licht van de overige feiten en omstandigheden in het concrete geval de conclusie moeten rechtvaardigen dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels en dat daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. Op grond van de omstandigheden waaronder en de wijze waarop de betreffende verkeersgedragingen zijn verricht (tijdstip, drukte, plaats etc.), zal uiteindelijk moeten worden beoordeeld of de betreffende verkeersregels ook met opzet in ernstige mate zijn geschonden.
In de tot nog toe verschenen rechtspraak zijn weliswaar nog geen echte ‘moeilijke gevallen’ aan de orde geweest (in de door de auteurs besproken zaken was weinig discussie mogelijk over de vraag of een bewezenverklaring kon volgen), doch na een grondige analyse van de wettekst, de wetshistorie en het Duitse recht inzake § 315c StGB, is de voorlopige conclusie van de auteurs dat artikel 5a WVW – ondanks zijn (te) ruime formulering en complexe karakter – een groot potentieel heeft in het afschrikken en bestraffen van de verkeershufters en wegmisbruikers. De handhavingslacune die er wel degelijk was, is nu in elk geval gevuld.
 

 

Bron: 
Nederlands Tijdschrift voor Strafrecht 2021, afl. 1, p. 20-35