Gemist inkomen uit zwart werk in de ban of niet?

VR-kort
Artikel
15 september 2021

Mr. L.E. Kroese
Fiscaal niet-verantwoorde werkzaamheden, of eenvoudigweg gezegd zwarte werkzaamheden, zijn niet weg te denken uit onze maatschappij. Het spreekt voor zich dat de individuele zwartwerker voordelen heeft, zoals het feit dat het inkomen volledig in eigen zak blijft. Het kent daarnaast nadelen, waaronder het feit dat de schatkist geld misloopt. Ook in de letselschadepraktijk houden zwarte inkomsten de gemoederen bezig. Sinds de start van dit decennium lijkt een hernieuwde interesse te bestaan voor gemist zwart werk als schadepost. Dit is naar oordeel van de auteur niet gek, want moreel gezien kan men van deze schadepost van alles vinden. Is het tijd voor verandering en komt het einde van de vergoeding van gemiste zwarte inkomsten in zicht? Of is sprake van bestendige jurisprudentie die voorlopig nog meekan?
Waar staan we en hoe gaat het verder? Deze vragen worden in deze bijdrage beantwoord aan de hand van recent verschenen jurisprudentie en literatuur.
Begin 2020 werden de praktijk en literatuur opgeschud door een uitspraak van de voorzieningenrechter, die, anders dan de bestendige lijn in de jurisprudentie, oordeelde dat gemiste zwarte inkomsten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het wekt geen verbazing dat deze uitspraak door sommigen met beide handen werd aangegrepen. Maar één zwaluw maakt nog geen zomer; daarna volgende uitspraken sloten weer aan bij de bestendige lijn. Bij de huidige stand van de rechtspraak en de maatschappelijke opvattingen meent de auteur dat ontmoediging van zwartwerken door het onthouden van vergoedingen in strijd is met de uitkeringsverplichting van de aansprakelijke verzekeraar. Het ligt meer op de weg van de Belastingdienst dan van de aansprakelijke verzekeraars om zwartwerken tegen te gaan. In het privaatrechtelijke geschil tussen de benadeelde en de aansprakelijke partij/verzekeraar is het betalen van belasting immers geen onderdeel van de verhouding.
 

 

Bron: 
TVP 2021, afl. 2, p. 55-63