EU-Richtlijn uitwisseling informatie verkeersovertredingen nietig: maar rechtsgevolgen blijven in stand

VR-kort
Bericht
17 juni 2014

De richtlijn betreffende de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen (2011/82/EU) is gebaseerd op de bevoegdheid van de Unie inzake vervoersveiligheid. Bij de vaststelling van de richtlijn is echter de bevoegdheid van de Unie op het gebied van politiële samenwerking als rechtsgrondslag gehanteerd. Politiële samenwerking heeft betrekking op de ontwikkeling van een gemeenschappelijk beleid op het gebied van asiel, immigratie, controle aan de buitengrenzen en voorkoming van criminaliteit, racisme en vreemdelingenhaat; niet op verbetering van verkeersveiligheid. Het HvJ EU heeft op 6 mei 2014 met het arrest in zaak C-43/12 de richtlijn op die grond nietig verklaard.
De richtlijn voert een procedure in die de lidstaten moeten volgen bij het uitwisselen van informatie over acht verkeersovertredingen (te hard rijden, niet dragen veiligheidsgordel, niet stoppen voor rood licht, rijden onder invloed van drank en/of drugs, niet dragen van een helm, gebruiken van een verboden rijstrook en het illegaal gebruiken van een mobiele telefoon tijdens het rijden). De lidstaten hebben aldus in andere lidstaten toegang tot de nationale gegevens uit kentekenregisters, zodat zij kunnen vaststellen wie aansprakelijk is voor de overtreding.
In zijn arrest brengt het Hof in herinnering dat ter beantwoording van de vraag of de richtlijn geldig kon worden vastgesteld op basis van de politiële samenwerking, zowel het doel als de inhoud ervan moeten worden onderzocht. Wat het doel betreft, komt het Hof tot de conclusie dat het doel de verbetering van de verkeersveiligheid is. Wat de inhoud betreft wordt vastgesteld dat het systeem van informatie-uitwisseling het instrument is waarmee het doel wordt nagestreefd. Maatregelen ter verbetering van de verkeersveiligheid vormen een onderdeel van het vervoersbeleid en moeten dus op die grondslag worden vastgesteld. De maatregelen sluiten niet aan bij de doelstellingen van de politiële samenwerking. Het Hof besluit de richtlijn daarom nietig te verklaren maar onderzoekt vervolgens de gevolgen daarvan en komt tot de conclusie dat nietigverklaring een ongunstige weerslag kan hebben op de verwezenlijking van het vervoersbeleid van de Unie. Het Hof acht het daarom dan ook gerechtvaardigd dat de gevolgen van de richtlijn in stand worden gehouden totdat een nieuwe richtlijn in werking treedt die op de juiste rechtsgrondslag is gebaseerd. De inwerkingtreding van de nieuwe richtlijn dient plaats te vinden binnen een redelijke termijn van ten hoogste één jaar na de uitspraak van het Hof.
 

Bron: 
Nederlands Juristenblad 2014/1051, 20 mei 2014