Een garantie des accidents de la vie voor Nederland? Een verkenning naar aanleiding van de Franse schadeverzekering voor de ongevallen van het leven

VR-kort
Artikel
09 mei 2018

Prof. mr. drs. C.M.D.S. Pavillon en mr. A. Kolder
Het leven draagt diverse risico’s in zich. Eenieder kan dan ook worden geconfronteerd met een zogeheten ‘ongeval van het leven’. Hiermee wordt in hoofdzaak letsel bedoeld dat is opgelopen in de privésfeer, zoals letsel door struikelen, vallen, verstappen, uitglijden, alsmede letsel door een sportongeval, geweldsmisdrijf, terroristische aanslag, medisch incident of verkeersongeval. Degene die door het noodlot wordt getroffen en letsel oploopt, kan worden geconfronteerd met uiteenlopende schadeposten, zoals materiële kosten, medische kosten, kosten betreffende aanpassing van de woning, behoefte aan huishoudelijke hulp, verlies van zelfredzaamheid, studievertraging, verlies van verdienvermogen en immateriële schade.
Uitgangspunt is dat ieder zijn eigen schade draagt, tenzij een goede reden bestaat voor afwenteling op een ander. Of sprake is van een ‘goede reden’ is een vraag van aansprakelijkheidsrecht. Het aansprakelijkheidsrecht biedt slachtoffers van letselschade niet in alle gevallen uitkomst. Zij blijven dan met hun schade zitten, tenzij een beroep kan worden gedaan op een ander vergoedingsstelsel. Gedacht kan worden aan het stelsel van sociale zekerheid, dat van private verzekeringen of – in zeer specifieke gevallen – aan een fonds. Kenmerk van deze ‘andere’ vergoedingsstelsels is dat zij benadeelden doorgaans geen volledige vergoeding bieden maar hooguit een tegemoetkoming in de schade.
In dit artikel worden allereerst de in Nederland bestaande vergoedingsmechanismen met betrekking tot letselschade nader bezien, in het bijzonder de grenzen en beperkingen daarvan. Vervolgens verkennen de auteurs of een verzekeringsproduct als de tamelijk succesvolle Franse ‘Garantie des accidents de la vie’ (GAV), een first party-verzekering die dekking biedt voor schade veroorzaakt door zogenoemde ‘ongevallen van het leven’, een nuttige rol zou kunnen vervullen in Nederland. Na een bespreking van de inhoud en werking van deze verzekering worden de keerzijden van dit Franse succesnummer onderzocht.
Kenmerkend aan de GAV als first party-verzekering is dat de afwikkeling van de schade plaatsvindt conform de regels van het Franse gemene recht, dat geldt alsof er aansprakelijkheid is. Volledige en concrete schadevergoeding is bij letselschade het uitgangspunt en dus ook bij de schadeafwikkeling in het kader van een GAV.
De GAV blijkt vooral een nuttige verzekering in geval van ernstige letselschade, veroorzaakt door een ‘ongeval van het leven’. Is de schade ‘geconsolideerd’, dan volgt binnen een relatief korte tijd een uitkering. Met name bij hoge invaliditeitspercentages (bijvoorbeeld een dwarslaesie of ernstige brandwonden) heeft de verzekering meerwaarde: de uitgekeerde bedragen zijn dan het hoogst en hoe groter het belang, hoe groter het verzet van de (WA-verzekeraar van de) veroorzaker van de schade en bijbehorend risico op langslepende procedures.
Ook bij overlijden heeft de GAV meerwaarde, omdat verschillende schadeposten die niet zijn gedekt door bijvoorbeeld een overlijdensrisico- of uitvaartverzekering worden vergoed (zonder dat de veroorzaker aansprakelijk wordt gesteld): de naar Frans recht vergoedbare affectieschade en het door nabestaanden gederfde levensonderhoud.
Hoewel de Franse GAV niet alle letselschaderisico’s dekt, dekt deze wel veel in Nederland nog niet ‘gedekte’ situaties. Op het eerste gezicht lijkt een verzekeringsproduct als de GAV derhalve ook een nuttige rol in Nederland te kunnen vervullen door bepaalde ‘gaten te dichten’.
De GAV heeft echter niet enkel rooskleurige kanten. Hoewel de GAV een commercieel succes is, geeft zij wel aanleiding tot kritische kanttekeningen in de literatuur en de nodige juridische procedures, soms tot aan de Cour de Cassation. Een groot deel van de procedures betreft de geldigheid en leesbaarheid van de diverse uitsluitingsclausules, een ander aanzienlijk deel ziet op de restrictieve uitleg van het begrip ‘ongeval’ en de behoudende schadebegroting door de GAV-verzekeraar. Vooral in geval van forse blijvende invaliditeit veroorzaakt door een ongeluk, een medisch incident of een misdrijf bewijst de GAV haar nut ruimschoots. Uitkeringen van enkele tonnen tot ruim € 1 miljoen zijn dan denkbaar. De gemiddelde uitkering bij een ‘sinistre grave’ bedroeg in 2015 € 458.000.
Zoals eerder gezegd, de Franse GAV biedt aanknopingspunten voor de stelling dat een dergelijk product ook een nuttige rol in Nederland zou kunnen vervullen. De vraag is echter of een dergelijke brede schadeverzekering niet te ambitieus van opzet is. Het product dient enerzijds wel betaalbaar te zijn voor verzekerden en anderzijds ook ‘uit te kunnen’ voor verzekeraars. Een relevant verschil tussen Frankrijk en Nederland lijkt in dit verband te zijn gelegen in de wijze van schadebegroting conform het gemene recht (het niveau waarop de GAV dekking biedt). De schadebegroting is, anders dan in Nederland, in Frankrijk in zekere zin genormeerd. Deze normering wordt ook door de Franse GAV-verzekeraar gevolgd. Door het ontbreken van normering bestaat in Nederland in theorie dus meer onzekerheid voor verzekeraars betreffende de omvang van de uitkeringen. Hierbij komt dat de Franse GAV zeer breed van opzet is: daaronder kan een waaier van ‘ongevallen van het leven’ vallen. De GAV-dekking is dus diffuus. Dit bemoeilijkt voor verzekeraars, met het oog op premiestelling, een (voldoende) nauwkeurige inschatting van de incidentie van relevante ongevallen en de aard en ernst van de gevolgen daarvan. Voorts lijkt een product als de GAV alleen een succes te kunnen worden als wordt voldaan aan de wet van de grote getallen. Het zijn immers de slachtoffers die de dekking moeten bekostigen. De vraag is of naast de in Nederland bekende ongevallenverzekering en arbeidsongeschiktheidsverzekering ruimte is voor nog een schadeverzekering voor ‘ongevallen’ in het algemeen.
Al met al vormt de betaalbaarheid van een Nederlandse GAV met een vergoedingsniveau alsof aansprakelijkheid bestaat, waarbij de schade wordt begroot conform afd. 6.1.10 BW, dan ook een punt van zorg. Daarnaast lijkt problematisch dat de schadebegroting naar Nederlands recht met meer onzekerheden is omgeven dan de Franse. Om die reden ligt in Nederland wellicht temeer het risico van een zeer strikt ongevalsbegrip op de loer, evenals het hanteren van forse invaliditeitsdrempels, diverse uitsluitingen en wellicht ook genormeerde bedragen. Daarmee zou het betreffende verzekeringsproduct zijn doel echter voorbijschieten en vooral leiden tot teleurstellingen bij letselschadeslachtoffers (en nabestaanden). Alles afwegende lijken in Nederland de ‘deelverzekeringen’ gemodelleerd naar de Franse GAV momenteel de beste papieren te hebben.

Bron: 
AV&S april 2018, afl. 2, p. 28-41