Een collectieve schadevergoedingsactie in Nederland: met voldoende waarborgen omkleed?

VR-kort
Artikel
11 februari 2015

D.M.J. van Abeelen
Op 7 juli 2014 is het wetsvoorstel dat strekt tot invoering van een collectieve schadevergoedingsactie in consultatie gegaan. Met het wetsvoorstel wordt het bestaande verbod op het vorderen van collectieve schadevergoeding in geld afgeschaft om plaats te maken voor een volgens de wetgever met waarborgen omklede, stapsgewijze collectieve schadevergoedingsprocedure.
Het doel van de voorgenomen wetswijziging is primair het bereiken van een collectieve vaststellingsovereenkomst. Het idee is dat partijen in eerste instantie zullen moeten trachten om een collectieve vaststellingsovereenkomst te bereiken en pas wanneer die mogelijkheid kan worden uitgesloten, kan een beroep worden gedaan op een beslissing van de rechter. Uiteindelijk zal de massaschade dan wel door middel van een collectieve vaststellingsovereenkomst, dan wel door middel van een door de rechter vastgestelde regeling van collectieve schadeafwikkeling worden afgewikkeld. De voorgestelde procedure bestaat uit vier stappen, die in het artikel worden besproken.
Vervolgens bespreekt de auteur de waarborgen met betrekking tot de belangenbehartiging in een collectieve (schadevergoedings)actie. In het voorstel ligt de nadruk op het tegengaan van de zogenaamde claimcultuur, waarvoor wordt gevreesd nu het mogelijk wordt om in een collectieve actie schadevergoeding in geld te vorderen. De wetgever maakt onderscheid tussen de collectieve actie ex art. 3:305a BW en de te introduceren nieuwe collectieve schadevergoedingsactie. Dat onderscheid ziet met name op de waarborgen waarmee de verschillende procedures omkleed worden. Voor de collectieve schadevergoedingsactie wordt voorgesteld om een nieuw lid 5 toe te voegen aan artikel 3:305a BW met daarin een vijftal aanvullende vereisten waaraan de belangenorganisatie moet voldoen. Twee van deze vereisten beogen te waarborgen dat de collectieve schadevergoedingsactie slechts als ultimum remedium wordt ingezet en alle mogelijkheden om er onderling uit te komen zijn uitgeput. De overige vereisten stellen aanvullende eisen aan de belangenbehartiging in een collectieve schadevergoedingsactie. Deze vereisten worden artikelsgewijs besproken.
Ten slotte wordt de ‘scope rule’ besproken. Aan art. 3:305a BW wordt een lid 6 toegevoegd dat de rechter de mogelijkheid biedt om rechtsvorderingen niet in behandeling te nemen vanwege een onvoldoende band met de Nederlandse rechtssfeer. Dit om een claimcultuur en de aanzuigende werking die Nederland tot nu toe heeft op ‘buitenlandse’ massaschadezaken te voorkomen.
De auteur concludeert dat de voorgestelde collectieve schadevergoedingsprocedure niet met voldoende waarborgen is omkleed, hoewel de wetgever heeft getracht een balans te vinden tussen enerzijds het creëren van een tot nu toe ontbrekende, maar zeer gewenste, stok achter de deur bij de schikkingsonderhandelingen in het kader van de WCAM en anderzijds het voorkomen van een ongewenste claimcultuur. De voorgestelde maatregelen ten aanzien van de ‘scope’ van de procedure, (de ontvankelijkheid van) de belangenbehartiging en de toegang tot de rechter, zowel op nationaal als internationaal niveau, kunnen op zichzelf weliswaar toereikend zijn om potentiële problemen te ondervangen, maar de werking ervan kan teniet gedaan worden door de wijze waarop de voorgestelde waarborgen worden geïntegreerd in het systeem. Een belangrijke reden daarvoor is dat de nieuw gecreëerde maatstaven slechts gaan gelden voor de belangenbehartiger in een collectieve schadevergoedingsactie. De auteur kan zich in dit onderscheid tussen de collectieve actie en de collectieve schadevergoedingsactie niet vinden. Ten eerste gelden de inhoudelijke argumenten die de invoering van eisen aan de belangenbehartiging rechtvaardigen, ook voor de belangenbehartiging in de collectieve actie en zelfs voor die in het WCAM-traject. Bovendien is het procedureel gezien onwenselijk om in de verschillende procedures verschillende maatstaven aan te leggen, aangezien de twee collectieve acties en de WCAM niet los van elkaar kunnen worden gezien. De praktijk laat zien dat de ene procedure vaak een opstap vormt voor de volgende en, zoals nu in het wetsvoorstel wordt geschetst, gaan de collectieve actie en de collectieve schadevergoedingsactie in eerste instantie ook niet strikt gescheiden worden. De Raad voor de Rechtspraak heeft aangegeven dat de voorgestelde procedure onder meer vanwege de vele processuele stappen voor de rechter zeer moeilijk uitvoerbaar zal zijn. Die uitvoerbaarheid wordt, zo meent de auteur, tevens belemmerd doordat van de rechter wordt gevraagd om telkens verschillende maatstaven aan te leggen ten aanzien van mogelijk dezelfde partijen in procedures die onder meer vanwege overlapping niet los van elkaar kunnen worden gezien. Om dit te voorkomen dienen ofwel dezelfde waarborgen te gelden voor belangenbehartigers in verschillende collectieve procedures, ofwel een scherper onderscheid te worden gemaakt tussen de collectieve actie en de collectieve schadevergoedingsactie. De auteur pleit voor de eerste optie.
 

Bron: 
NTBR 2015/3, afl. 1