Is de deelgeschilprocedure een succes?

VR-kort
Artikel
14 maart 2014

Mr. J. Sap
De deelgeschilprocedure in letsel- en overlijdensschade mag zich in een behoorlijke belangstelling verheugen. De wetgever verwachtte dat deze nieuwe procedure zou leiden tot een verschuiving van de inzet van rechters van bodemprocedures naar deelgeschilprocedures. Maar is dat ook zo? In dit artikel wordt de vraag centraal gesteld of de deelgeschilprocedure in alle opzichten een succes is, waarbij met name de gevolgen voor de rechtspraak onder de loep worden genomen.
De vraag naar het succes van de deelgeschilprocedure hangt af van het ingenomen perspectief. Als wordt vastgesteld dat de rechter aanmerkelijk vaker dan vóór de komst van de deelgeschilprocedure wordt gevraagd een beslissing te nemen, moet (bij de evaluatie) de vraag worden beantwoord of dat erg is. Voor de partijen is het kennelijk een extra mogelijkheid om snel duidelijkheid te krijgen over hun positie. Voor slachtoffers zal zeker meespelen dat de procedure voorziet in een volledige vergoeding van de gemaakte kosten. Een winstpunt lijkt wel te zijn dat een zaak niet volledig escaleert en het knelpunt kan worden opgelost. Uit cijfers, weergegeven in tabellen, kan worden afgeleid dat het aantal nieuwe bodemzaken aanzienlijk is gedaald. Het is niet aannemelijk dat die helemaal zullen verdwijnen en dat is ook geen doel op zich. De bodemzaken kunnen bij uitstek worden benut voor ingewikkelde aansprakelijkheidskwesties en lastige begrotingsvraagstukken, die met een enkele beslissing in een deelgeschil niet kunnen worden opgelost.
Voor de rechtspraak is de deelgeschilprocedure nieuw. Het lijkt erop dat inzet van rechters en juridische ondersteuning niet aansluit bij de bekostiging van deze zaken. Het is wenselijk dat, als de wetgever kiest voor uitbreiding van deze procedure naar andere rechtsterreinen, zeker aandacht bestaat voor die financiële kant van de zaak. De succesfactor van de deelgeschilprocedure is niet in één belang te vangen. Mocht de wetgever mede hebben beoogd het beroep op de rechter terug te dringen, dan lijkt het er niet op dat die doelstelling wordt gehaald. Het standpunt van de wetgever in de Memorie van Toelichting dat ‘het voorstel dan ook geen uitbreiding van de rechterlijke capaciteit vergt’ is waarschijnlijk te optimistisch geweest. Er is meer rechterlijke interventie dan voorheen en er is dus ook een toename van de werklast. Daar staan ontegenzeggelijk vanuit andere gezichtspunten voordelen tegenover. Maar de effecten op de rechtspraak zijn misschien groter dan aanvankelijk werd aangenomen. Bij evaluatie van deze procesvorm en bij de vraag naar uitbreiding daarvan tot andere rechtsterreinen verdient dat de nodige aandacht.
(VR 2014/12)
 

Bron: 
AV&S 2013/22, afl. 6