Bijstand als schadepost

VR-kort
Artikel
19 mei 2015

Mr. A.S. Oude Hergelink en mr. dr. M.F. Vermaat
Op 16 april 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin een bijstandsgerechtigde een schadevergoeding ontving van het ziekenhuis vanwege een medische fout die haar was overkomen. Deze uitspraak is voor de auteur aanleiding om de relatie tussen de letselschadevergoeding en een bijstandsuitkering onder de loep te nemen.
Recht op bijstand ontstaat enkel als iemand niet over de middelen beschikt of redelijkerwijs kan beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Gelet op de vangnetfunctie van de Participatiewet heeft een gemeente de (discretionaire) bevoegdheid om op elk moment te toetsen of een persoon (nog langer) voor bijstandsverlening in aanmerking komt. Het ontvangen van een geldsom – ook een schadevergoeding uit een letselschadezaak – kan van (grote) invloed zijn op het recht op bijstand, omdat in beginsel alle vermogens- en inkomensbestanddelen tot de ‘middelen’ van een bijstandsgerechtigde mogen worden gerekend. Bijstandsgerechtigden die een letselschadevordering ontvangen, lopen hierdoor het risico dat er een terugbetalingsverplichting aan de gemeente ontstaat, dan wel dat de bijstandsuitkering al dan niet volledig wordt ingetrokken. De criteria die gemeenten hanteren lopen sterk uiteen, hoewel volgens de beleidsregels van de meeste gemeenten compensatie voor verlies van arbeidsvermogen niet wordt vrijgelaten. Met name de wijze waarop wordt omgesprongen met een immateriële schadevergoeding verschilt wezenlijk. Dit neigt naar rechtsongelijkheid voor letselschadeslachtoffers.
Partijen in een letselschadeproces zouden deze rechtsongelijkheid niet moeten aanvaarden, zo menen de auteurs. Het uitgangspunt is immers dat het slachtoffer volledig wordt gecompenseerd voor zijn schade. Het slachtoffer moet een toegewezen schadebedrag dan ook effectief ontvangen. Wanneer de gemeente vervolgens een deel van de vergoeding terugvordert dan wel de bijstandsuitkering voor de toekomst vermindert vanwege de ontvangst van de schadevergoeding, zal het slachtoffer niet effectief de beschikking krijgen over de schadevergoeding. Het slachtoffer zal mogelijk de schadevergoeding moeten aanwenden om in het dagelijks levensonderhoud te voorzien, terwijl de schadevergoeding eigenlijk is bestemd om bepaalde schadeposten te vergoeden. Met andere woorden: het slachtoffer komt door het overeengekomen bedrag aan schadevergoeding niet ‘in de plus’. Naar mening van de auteur is dit niet juist.
De uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 april 2014 lijkt deze gedachtegang te bevestigen. De rechtbank oordeelde dat, indien het slachtoffer haar aanspraak op een bijstandsuitkering (deels) zou verliezen, dat aangemerkt moet worden als schade en dat die schade voor vergoeding in aanmerking komt. De bijstandsuitkering is bedoeld om de ontvanger in staat te stellen daarmee in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud te voorzien, wanneer daarvoor geen of onvoldoende inkomsten uit arbeid beschikbaar zijn. Het karakter van de schadevergoeding die in casu is ontvangen is tweeledig: de uitkering betreft schade van materiële aard (o.m. huishoudelijke hulp en reiskosten) en schade van immateriële aard. De uitkering is nadrukkelijk niet bedoeld om te voorzien in de normale noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
De rechtbank overweegt dat als ten gevolge van de schadevergoeding de voorziening die het slachtoffer had om de normale kosten van levensonderhoud te bekostigen, wegvalt, dat in beginsel leidt tot een ‘gat’ in zijn financiële huishouding. Gelet op het karakter van de schadevergoeding, kan volgens de rechtbank niet worden gevergd dat het slachtoffer die vergoeding besteedt aan kostenposten waarvoor die schade-uitkering niet is bedoeld. Bij het wegvallen van de bijstand valt een bron voor het betalen van kosten voor levensonderhoud weg zonder dat daarvoor een compensatie wordt betaald. Om deze reden moet het uitvallen van de uitkering volgens de rechtbank als schade worden gezien.
De uitspraak is echter wel casuïstisch van aard en laat, zo menen de auteurs, belangrijke vragen onbeantwoord. In deze zaak had de door het ziekenhuis gemaakte fout geen arbeidsvermogensschade veroorzaakt; het letselschadeslachtoffer was reeds voor de medische fout al bijstandsgerechtigd. De schadevergoeding was dus niet bedoeld om te voorzien in de normale noodzakelijke kosten van levensonderhoud. In de situatie waarin wél sprake is van arbeidsvermogensschade als gevolg van een fout, ligt de zaak complexer. In dat geval ziet de vergoeding ook op de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan (art. 5 onder b Participatiewet). In deze zaak was geen sprake van deze ‘overlap’ en daarom biedt deze weinig handvatten hoe hiermee om te gaan.
Met deze uitspraak hebben bijstandsgerechtigde letselschadeslachtoffers een eerste houvast om het (mogelijk) wegvallen van de bijstand als schade bij de aansprakelijke partij neer te leggen. Zeker in situaties waarin toetsing aan art. 6:98 BW (aard van de aansprakelijkheid, aard van de schade en voorzienbaarheid van de schade) in het voordeel van het slachtoffer spreekt, verschaft de uitspraak meer duidelijkheid. Door een aansprakelijke partij zal dan ook gevolg moeten worden gegeven aan deze uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant: een bijstandsgerechtigd slachtoffer mag niet met schade blijven zitten als gevolg van het intrekken dan wel terugvorderen van de bijstandsuitkering. Mogelijk dat de wijze waarop de rechtbank tot een oplossing is gekomen wel creativiteit bij verzekeraars uitlokt. Zij kunnen mogelijk meer gaan aansturen op periodieke vergoeding van (im)materiële schade om het intrekken of terugvorderen van de bijstand te omzeilen. Naar het oordeel van de auteurs moet het belang van een slachtoffer hierbij wel voorop staan, zodat hij zelf kan bepalen waaraan en wanneer de schadevergoeding wordt uitgegeven.
Uit de (bestuursrechtelijke) jurisprudentie blijkt dat gemeenten vaak pas na de afwikkeling van een letselschadezaak kennis krijgen van de precieze (samenstelling van de) schadevergoeding. Een aansprakelijke partij kan dan geen gehoor meer geven aan het mogelijk gevolg voor de bijstandsuitkering. Het verdient dan ook de voorkeur om vooraf te achterhalen of de bijstandsuitkering zal worden ingetrokken of teruggevorderd. De onzekerheid hierover kan worden ondervangen wanneer de aansprakelijke partij een bijstandsgarantie afgeeft. Op deze wijze kan gehoor worden gegeven aan de waardevolle uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

 

Bron: 
TVP 2015, afl. 1, p. 1-7