Beroepsziekten anno 2014

VR-kort
Artikel
16 april 2014

Lydia Charlier
In de weinig benijdenswaardige situatie van slachtoffers van beroepsziekten in Nederland is in de afgelopen 25 jaar, ondanks de be-schermingsratio van artikel 7:658 BW en goed bedoelde pogingen om deze bescherming tot stand te brengen, maar weinig veranderd. Beroepsziekteclaims worden, anders dan arbeidsongevallen, slechts zelden in de minnelijke sfeer soepel geschikt. Uitgebreide causali-teitsdiscussies zijn daaraan debet. Zekerheid omtrent het causaal verband, of zelfs de mogelijkheid van causaal verband, kan door de medische wetenschap slechts zelden worden geboden. In dit artikel wordt met inachtneming van de recente rechtspraak de stand van het recht in beroepsziektezaken besproken. Daarbij wordt in gegaan op de grondslag van werkgeversaansprakelijkheid, de bewijslast-verdeling en de eisen die aan het bewijs worden gesteld.
De conclusie uit de verschenen jurisprudentie in 2013 is dat zij niet veel verbetering voor de door een beroepsziekte getroffen werkne-mer heeft gebracht. De complexiteit, de kosten en de doorlooptijden van deze zaken nemen hand over hand toe. De nadere invulling van het proportionele en predispositieleerstuk, de toepasselijkheid van art. 6:99 BW en de eisen die aan het bewijs ter ontkrachting van het causaliteitsvermoeden moeten worden gesteld, zullen verder moeten worden doorontwikkeld. In dat verband dringen de schrijnende doorlooptijden van beroepsziektezaken zich op. Werd een zaak als Cijsouw vs. De Schelde aan het einde van de vorige eeuw, met tot twee maal toe een gang naar de Hoge Raad en een doorlooptijd van ruim tien jaar, als een uitzondering beschouwd, anno 2013 blijkt dat beroepsziekteslachtoffers steeds langere en kostbaardere procedures te wachten staan. Ook dringen de aantallen slachtoffers zich op. Waar de schattingen van de aantallen beroepsziekteslachtoffers liggen tussen 25.000 en 50.000, is het een realistische aanname dat te veel slachtoffers in de kou blijven staan. De conclusie kan geen andere zijn dan dat deze situatie de Nederlandse rechtsstaat onwaardig is. De conclusie ligt voor de hand dat Nederland met de huidige rechtspleging in beroepsziektezaken niet in staat (b)lijkt om de - feitelijke - toegang tot het recht in het licht van artikel 6 EVRM te waarborgen.
(VR 2014/77)

Bron: 
NJB 2014/621, afl. 12