Affectieschade bij ernstig en blijvend letsel: jurisprudentieoverzicht

VR-kort
Artikel
15 september 2021

Mr. B.A. van Beest
Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk om vergoeding van affectieschade voor naasten en nabestaanden te vorderen voor schadeveroorzakende gebeurtenissen na 1 januari 2019. Het betreft het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, maar in leed dat men ondervindt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, ernstig gewond raakt of overlijdt als bedoeld in art. 6:107 lid 1 onder b resp. 6:108 lid 3 BW. Het behelst een wettelijk systeem met een vaste kring van gerechtigden. De vergoeding kent vaste bedragen, variërend van € 12.500 tot € 20.000. De mate van verwijtbaarheid van de veroorzaker is van invloed op de hoogte van de vergoeding.
Wat de ernst van het letsel betreft, noemt de wetgever een functiestoornis van 70% of meer indicatief, omdat het wenselijk is de praktijk enig houvast te bieden. Dit percentage is niet bepalend of doorslaggevend, maar slechts richtinggevend. Vanaf dit percentage functioneel verlies mag worden aangenomen dat sprake is van ernstig en blijvend letsel. Bij minder functioneel verlies kan – in combinatie met andere componenten – toch sprake zijn van ernstig letsel, bijvoorbeeld bij ernstige karakter- en gedragsveranderingen, het algeheel verlies van het vermogen tot spreken, ernstige afasie, ernstige aantastingen van de geheugenfunctie en ernstig of algeheel verlies van zintuigen. Ook kan het gaan om (nagenoeg) volledige afhankelijkheid van zodanig intensieve hulp en zorg dat de mogelijkheid tot het onderhouden van een privéleven ernstig wordt verstoord. De invloed die het letsel heeft op het leven van de gekwetste en de naaste is daarnaast een factor van belang in de zin van een ‘ingrijpende ommezwaai’ in het leven.
Het blijvende karakter van het letsel houdt in dat het vooruitzicht ontbreekt dat het letsel na verloop van tijd vermindert, althans in die mate dat het letsel niet meer als ernstig is aan te merken. Vorderingen worden beperkt tot blijvend letsel, omdat in die gevallen de ommezwaai in het leven van de gekwetste en naaste in de regel het meest evident is, aldus de wetgever.
Enerzijds is het aan de rechter om het begrip aan de hand van individuele omstandigheden te beoordelen en worden er bewust geen harde regels geformuleerd, anderzijds moet het begrip strikt worden uitgelegd.
Hoe geeft de rechtspraak invulling aan het begrip ‘ernstig en blijvend letsel’? Het juridisch kader van de wetgever lijkt tegenstrijdig. Door uitspraken te vergelijken kan worden gekeken op welke wijze rechters omgaan met de vordering van vergoeding affectieschade voor naasten bij blijvend en ernstig letsel van de primair gekwetste. Zo kan worden bezien of de invulling van dit criterium past binnen de doelstelling van deze wet.
Tot nu toe zijn er weinig uitspraken gedaan over de vergoeding van affectieschade voor een naaste bij ernstig en blijvend letsel en de drempel voor toewijzing ligt hoog. Van de 153 geselecteerde uitspraken waren er 21 relevant, waarvan vijf toewijzende uitspraken.
De rechter zou in strafzaken meer ruimte moeten hebben het ernstige en blijvende karakter van het letsel te toetsen, omdat de feitelijke situatie omtrent het letsel en herstel ten tijde van de strafzaak vaak nog onduidelijk is. Rechters ervaren deze toets nu als te lastig en daarmee als een onevenredige belasting van de strafzaak, terwijl de Hoge Raad in zijn overzichtsarrest aandacht vraagt voor het te snel vorderingen als niet-eenvoudig duiden. De inwerkingtreding van de wet Affectieschade wordt daarbij genoemd als argument om zorgvuldiger met de bevoegdheid tot niet-ontvankelijk verklaring van de vordering om te gaan. Verder maakt een wetsvoorstel een afgesplitste procedure mogelijk voor benadeelde partijen. De wetgever is dus bezig de positie van benadeelde partijen te versterken.
Het (al dan niet) blijvende karakter lijkt vaak doorslaggevend. De rechter zou die vooruitlopend kunnen toetsen, in die zin dat de blijvende aard aannemelijk moet zijn. De rechter zou in ieder geval bij misbruikzaken vooruitlopend kunnen toetsen op het blijvende karakter, nu wetenschappelijk onderzoek aantoont dat vaak ernstige en langdurige psychische problemen ontstaan door negatieve seksuele ervaringen. Er kan niet worden ontkend dat seksueel misbruik ingrijpt in het leven van naasten en de primair gekwetste. Daarnaast zou de discussie over verjaring bij openbaring van klachten na een aantal jaren naar inzien van de schrijver onwenselijk zijn.
In de rechtspraak worden voor het oordeel over de ernst van het letsel het percentage functieverlies en de ‘categorieën' van ernstig letsel bij minder functieverlies, strikt gehandhaafd. Door de wetgever worden deze factoren echter ingeleid met ‘te denken valt aan ...’. Naar mening van de auteur zijn deze voorbeelden niet als limitatieve categorieën bedoeld. Bij psychisch letsel na seksueel misbruik kan niettemin aansluiting worden gezocht bij de voorbeelden die de wetgever noemt, daarbij moet ook gekeken worden naar de invloed van het letsel op het leven van de naaste en gekwetste, en de overige omstandigheden van het geval.
Bij alle uitspraken staat alleen het letsel van het slachtoffer centraal en wordt niet naar de impact op het leven van naasten en naar overige omstandigheden gekeken. In sommige afwijzende uitspraken had dit wel voor de hand gelegen. De officier van justitie kan wellicht een meer leidende rol spelen door dit te benadrukken. Op deze wijze wordt beter tegemoetgekomen aan de doelstelling van de wet bij ernstig en blijvend letsel voor naasten.
Ten slotte zouden omvangrijke medische stukken ter onderbouwing er niet meteen toe moeten leiden dat de vordering als van niet-eenvoudige aard wordt geoordeeld.
 

 

Bron: 
Letsel & Schade 2021, afl. 2, p. 14-21