pag. 356 VR 1998, De militaire colonne, nader bekeken

VRA 1998, p. 356
1998-12-01
Mr A.M. Durieux
In gesprekken met vertegenwoordigers uit de militaire sfeer viel mij vaker op dat er ten aanzien van het fenomeen van de militaire colonne verschillende opvattingen bestaan over de omvang van de bevoorrechte positie die deze colonne inneemt in het wegverkeer. Niet zelden is men van mening dat de militaire colonne moet worden gezien als een soort 'langgerekt voorrangsvoertuig', dat in alle omstandigheden voorrang heeft op andere weggebruikers. De onderbouwing van deze opvatting is gelegen in art. 16 RVV 1990, waarin is bepaald dat weggebruikers een militaire colonne niet mogen doorsnijden.
Onderstaand heb ik getracht de regelgeving op dit gebied te overzien en daaruit conclusies te trekken. Deze conclusies gaan bepaald niet zover dat de individuele bestuurders van een militaire colonne zichzelf kunnen zien als een onderdeel van een 'langgerekt voorrangsvoertuig', met alle privileges in het wegverkeer vandien.
De militaire colonne, nader bekeken
VRA 1998, p. 356
Mr A.M. Durieux
RVV 1990 art. 1 RVV 1990 art. 16
Op basis van art. 1, onderdeel x, RVV 1990, wordt onder een militaire colonne verstaan:
-
een aantal zich achter elkaar bevindende motorvoertuigen,
-
zijnde militaire motorvoertuigen danwel motorvoertuigen in gebruik bij een onderdeel van de rampenbestrijdingsorganisatie,
-
onder het bevel van één commandant,
-
en die telkens voldoen aan de volgende vastgestelde herkenningstekens:
*
voor ieder motorvoertuig: groot licht onderscheidenlijk dimlicht;
*
voor het voorste motorvoertuig: twee blauwe vlaggen aan de linker en rechter voorzijde van het voertuig alsmede een blauw, licht doorlatend bedeksel van het rechter voorlicht;
*
voor elk volgend voertuig: één blauwe vlag aan de rechter voorzijde van het voertuig alsmede een blauw, licht doorlatend bedeksel van het rechter voorlicht;
*
voor het achterste motorvoertuig: één groene vlag aan de rechter voorzijde alsmede een groen, licht doorlatend bedeksel van het rechter voorlicht.
Met betrekking tot de regelgeving in het RVV 1990 is het fenomeen van de militaire colonne van belang bij de volgende artikelen:
art. 16 RVV 1990: Weggebruikers mogen militaire colonnes niet doorsnijden.
art. 49, lid 3, RVV 1990: Bestuurders van een motorvoertuig dat behoort tot een militaire colonne behoeven voetgangers en bestuurder van een invalidenvoertuig, die op een voetgangersoversteekplaats oversteken of kennelijk op het punt staan zulks te doen, niet voor te laten gaan.
art. 56, lid 2, RVV 1990: Een bestuurder van een motorvoertuig dat behoort tot een militaire colonne behoeft aan bestuurders van een autobus geen gelegenheid te geven van een bushalte weg te rijden, wanneer de bestuurder van die autobus door het geven van een teken met zijn richtingaanwijzer zijn voornemen om weg te rijden kenbaar maakt.
art. 68, lid 4, RVV 1990: Bestuurders van een motorvoertuig dat behoort tot een militaire colonne die het verkeerslicht bij groen licht is begonnen te passeren, mogen blijven doorgaan ook nadat een andere kleur licht zichtbaar is geworden.
Indien het totaal van deze regelingen wordt bezien, valt op dat de wetgever (een beperkt aantal) voorrechten heeft gegeven in de verkeersreglementering aan de diverse bestuurders die van een militaire colonne deel uitmaken en één verplichting heeft gecreëerd voor de andere weggebruikers ten opzichte van de gehele militaire colonne.
De verplichting voor de 'gewone' weggebruikers is neergelegd in art. 16 RVV 1990. Omdat het verbod zich richt tot 'weggebruikers' mogen ook bijv. voetgangers en fietsers een militaire colonne niet doorsnijden. Deze regeling is gebaseerd op de gedachte van de wetgever dat het colonneverband tijdens verplaatsingen in stand moet worden gehouden.
De vraag wat moet worden verstaan onder 'doorsnijden' wordt niet beantwoord door de wetgever. Uitgaande van het spraakgebruik mag een weggebruiker een militaire colonne niet van (schuin) links naar (schuin) rechts of andersom doorkruisen. Onder het begrip 'doorsnijden' valt zeer waarschijnlijk niet het zich tussen de verschillende voertuigen van de militaire colonne voegen of zich bevinden. Immers het 'zich voegen in' of 'zich bevinden tussen' kan in redelijkheid niet worden aangemerkt als het 'doorsnijden' van een militaire colonne. Uiteraard komen de voorrechten die door de wetgever zijn toebedacht aan de militaire colonne (art. 49, lid 3, art. 56, lid 2 en art. 68, lid 4, RVV 1990) niet toe aan de zich in de militaire colonne bevindende 'particuliere' voertuigen. Deze laatste voertuigen zullen zich op de normale wijze aan de verkeersregels moeten houden, hoewel daardoor zeer waarschijnlijk het doel van de wetgever, namelijk het in stand houden van het colonneverband, niet wordt bereikt.
Hoewel aan de militaire colonne door de wetgever enkele voorrechten in het verkeer zijn toebedacht, heeft de colonne uiteraard niet de status van een 'voorrangsvoertuig', dat weggebruikers moeten laten voorgaan wanneer deze met zwaailicht en sirene zijn weg volgt (art. 50 RVV 1990). Met betrekking tot afwijkende voorrechten in het verkeer bepaalt art. 91 RVV 1990 dat slechts bestuurders van een voorrangsvoertuig mogen afwijken van de voorschriften van het RVV 1990, voorzover de uitoefening van hun taak dit vereist.
Het vorenstaande privilege van een voorrangsvoertuig is uiteraard niet van toepassing op degenen die als onderdeel van een militaire colonne hun weg volgen. Immers zij zijn weggebruikers met een beperkt aantal voorrechten (art. 49, lid 3, art. 56, lid 3 en art. 68, lid 4, RVV 1990).
Uit het gestelde in de gedragsregel van art. 16 RVV 1990 mag zeer waarschijnlijk worden afgeleid dat het daardoor aan individuele bestuurders van een militaire colonne toekomt om gedragsregels met betrekking tot het 'doorsnijden' te negeren, zoals het verlenen van voorrang op een gelijkwaardige kruising, bij het naar links afslaan het tegemoetkomend verkeer laten voorgaan enz. Met betrekking tot alle andere gedragsregels heeft de wetgever slechts in art. 49, lid 3 en in art. 56, lid 2 RVV 1990 aangegeven dat de individuele bestuurders van de militaire colonne zich niet aan de voor een ieder geldende regels behoeven te houden. Derhalve zijn gedragsregels met betrekking tot de maximum snelheid, het stilstaan en parkeren, het gebruik van lichten tijdens het rijden en het stilstaan enz., in volle omgang op de individuele deelnemers van de militaire colonne van toepassing.
Principieel anders ligt het met het opvolgen door de individuele leden van de militaire colonne van de verkeerstekens, waarbij het gestelde in art. 63, RVV 1990 van belang is, te weten: verkeerstekens gaan boven verkeersregels, voorzover deze regels onverenigbaar zijn met deze tekens.
Met betrekking tot de regeling van de verkeerstekens heeft de wetgever in slechts één enkel geval gemeend dat het belang van het in stand houden van de militaire colonne belangrijker was dan het opvolgen van de (voor ieder geldende) verkeerstekens. Deze uitzondering is omschreven in art. 68, lid 4, RVV 1990: het onder omstandigheden negeren van het rode verkeerslicht.
Het noemen van de wetgever van één privilege met betrekking tot de verkeerstekens, betekent dat alle individuele bestuurders van een militaire colonne gehouden zijn om gevolg te geven aan alle andere verkeerstekens die een gebod of een verbod inhouden (art. 62 RVV 1990). Het instandhouden van de colonne is hier ondergeschikt aan de verplichting de verkeerstekens op te volgen. Dit betekent bijv. dat wanneer voertuig nr 1 van de militaire colonne een voorrangskruising is opgereden (met inachtneming van bord B6 of B7 van Bijlage 1 van het RVV 1990), voertuig nr 2 en alle daarop volgende ieder individueel voorrang zullen moeten verlenen aan bestuurders op de kruisende (voorrangs)weg. Uiteraard geldt voor het kruisende 'gewone' verkeer de gedragsregel van art. 16 RVV 1990 (dat de militaire colonne niet mag worden doorsneden), maar dit ontheft de individuele bestuurder van de militaire colonne niet van de verplichting om voorrang te verlenen op basis van genoemd verkeersteken B6 of B7. Gezien de verhouding tussen verkeersregels en verkeerstekens lijkt het nu niet waarschijnlijk dat uit het gestelde in art. 16 RVV 1990, een gedragsregel, mag worden afgeleid dat het daardoor aan individuele bestuurders van een militaire colonne toekomt om verkeerstekens met betrekking tot het 'doorsnijden' te negeren, zoals het verlenen van voorrang op een voorrangskruising.
In dat geval zouden beide bestuurders een verkeersfout maken, waarvoor zij ieder voor zich verantwoordelijk kunnen worden gesteld.
Bovenstaande juridische complicaties kunnen uiteraard worden voorkomen wanneer de militaire colonne wordt begeleid door bevoegde ambtenaren c.q. door dienstplichtige militairen bij het wapen der Koninklijke Marechaussee. Immers, weggebruikers zijn verplicht de door hen gegeven aanwijzingen op te volgen (art. 82 RVV 1990). De realiteit leert echter dat de begeleiding door de Koninklijke Marechaussee steeds meer afneemt.
Reactie
De heer Durieux beschrijft in zijn artikel 'De militaire colonne, nader bekeken', de positie van de militaire colonne in het verkeer. Twee passages in zijn artikel geven mij aanleiding daarop te reageren. In de eerste plaats betreft dat de positie van een burgervoertuig dat is verzeild geraakt in een militaire colonne. Het tweede punt betreft de conclusie van de heer Durieux ten aanzien van het oprijden van een voorrangsweg door een militaire colonne.
Wat het eerste punt betreft, ben ik het met de schrijver eens dat de bestuurder van een burgervoertuig die invoegt in een militaire colonne, die colonne niet doorsnijdt. Een dergelijke situatie kan zich gemakkelijk voordoen bij het, op zichzelf niet verboden, inhalen van een colonne, en de inhalende automobilist moet in verband met tegemoetkomend verkeer zich tussen de militaire voertuigen voegen. Dat dan vervolgens de voorrechten die de wetgever heeft toegekend aan bestuurders die deel uitmaken van een militaire colonne, uiteraard niet aan de bestuurder van het burgervoertuig toekomen, lijkt mij te stellig. Daarmee zou immers, de heer Durieux geeft het zelf ook reeds aan, de bedoeling van de wetgever niet worden bereikt, namelijk het in stand houden van de colonne. Naar mijn mening brengt een redelijke interpretatie van de betrokken bepalingen mee dat ook het burgervoertuig in een dergelijke situatie de regels voor militaire colonnes volgt. Mijn opvatting is gebaseerd op de ontstaansgeschiedenis van de voorrechten voor militaire colonnes. Daarvoor moet worden teruggegaan naar de toelichting bij art. 43 van het RVV uit 1966. Daarin wordt met zoveel woorden aandacht besteed aan een ingevoegd burgervoertuig. De toelichting ter zake luidt:
'Indien het eerste voertuig van een militaire colonne de kruising heeft gepasseerd, hebben de volgende militaire voertuigen, en in feite ook de civiele voertuigen, die zich tussen de colonne hebben ingevoegd, het recht ongehinderd hun weg te vervolgen.'
Deze opvatting wordt bevestigd in een vonnis van de Rechtbank van 's-Hertogenbosch van 18 juni 1971 (VR 1972, 110). Bij de vervanging van het RVV uit 1966 door het RVV 1990, zijn de bepalingen met betrekking tot militaire colonnes zonder inhoudelijke wijzigingen overgenomen zodat moet worden aangenomen dat de positie van een burgervoertuig dat is ingevoegd in een militaire colonne, geen andere is dan onder het RVV uit 1966.
Naar ik meen, dwingt het in art. 5 van de Wegenverkeerswet 1994 vervatte veiligheidsbeginsel de bestuurder van het burgervoertuig ook tot die opstelling. Dat wordt eerst anders, indien door het invoegen van een of meer burgervoertuigen, de colonne voor de overige weggebruikers niet meer herkenbaar is als militaire colonne. In dat geval kan naar mijn mening ook niet meer van een militaire colonne worden gesproken, en zal de in art. 1, onderdeel x, van het RVV 1990, bedoelde commandant, de colonne moeten hergroeperen.
Het tweede punt betreft de in art. 63 van het RVV 1990 opgenomen rangorde tussen gedragsregels en verkeerstekens. Mogen de na het eerste voertuig volgende bestuurders van een militaire colonne bij het oprijden van een voorrangsweg of voorrangskruispunt doorrijden, ook al naderen er bestuurders over de voorrangsweg of het voorrangskruispunt? Durieux meent dat het instandhouden van de colonne daar ondergeschikt is gemaakt aan de verplichting verkeerstekens op te volgen.
Het is echter de vraag of de wetgever dat zo heeft bedoeld. Uit de toelichting bij de definitie van een militaire colonne blijkt namelijk dat de wetgever groot belang toekent aan het zoveel mogelijk in stand houden van de colonne. Dat wordt ook bevestigd door de bepaling dat bestuurders van een motorvoertuig dat behoort tot een militaire colonne die het verkeerslicht bij groen licht is begonnen te passeren, mogen blijven doorgaan ook nadat een andere kleur licht zichtbaar is geworden. Op grond daarvan moet worden aangenomen dat, zonder dat dit expliciet is geregeld, het de bedoeling van de wetgever is geweest, eenzelfde voorrecht toe te kennen in geval een dergelijke bestuurder wordt geconfronteerd met de verplichting voorrang te verlenen op grond van bord B6 of B7 (geef voorrang).
Nu dat niet expliciet is geregeld, moet ervan worden uitgegaan dat de bestuurders van de tweede en daarop volgende motorvoertuigen van de colonne eerst de voorrangsweg of voorrangskruising op mogen rijden indien de bestuurders op die voorrangsweg of voorrangskruising hen daartoe, op grond van art. 16 van het RVV 1990, de gelegenheid geven. In dat geval brengt de rangorde van art. 63, zo die hier al van toepassing is, mijns inziens niet mee, dat de bestuurder van het militaire voertuig niettemin voorrang zou moeten verlenen. Duidelijk zal zijn dat hier wel bijzondere voorzichtigheid van de bestuurders van de militaire voertuigen wordt gevraagd en, indien het tot een aanrijding zou komen, beide bestuurders een overtreding begaan. Van een 'langgerekt voorrangsvoertuig' is derhalve geen sprake. In dat opzicht verschil ik met de heer Durieux niet van mening.
mr Reiny Kuiper
Werkzaam bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en destijds betrokken bij de totstandkoming van het RVV 1990.