Verkeersrecht 2023-3

Editie
VR2023-3-cover
Datum uitgave: 

VR 2023/31 De ontwikkeling van automatische nummerplaatherkenning voor opsporingsdoeleinden in Nederland

Artikel
VR2023-3_illu
Zowel publieke als private organisaties maken in Nederland gebruik van camera’s langs de weg om het verkeer te monitoren. Zo beheert Rijkswaterstaat 3.000 camera’s om verkeersstromen te monitoren langs wegen, tunnels en bruggen. De politie, de Koninklijke Marechaussee (KMar) en het Openbaar Ministerie (OM) gebruiken soortgelijke camera’s voor opsporings- en handhavingsdoeleinden. Deze camera’s kunnen automatisch kentekens herkennen van passerende voertuigen, zodat bijvoorbeeld trajectcontroles kunnen worden uitgevoerd of voortvluchtige personen kunnen worden aangehouden. Tot 2019 was het gebruik van deze camera’s beperkt tot het registeren van een overtreding of het registreren van een voertuig dat gesignaleerd stond. Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk om met deze camera’s kentekengegevens van alle passerende voertuigen voor een periode van vier weken op te slaan en aan opsporingsambtenaren die het onderzoek uitvoeren te verstrekken. Zij kunnen daarnaast een foto van het voertuig ontvangen. De inzittenden van het voertuig moeten door een daartoe geautoriseerde opsporingsambtenaar onherkenbaar worden gemaakt. Op basis van het nieuwe artikel 126jj Wetboek van Strafvordering (hierna 126jj) kan de politie deze gegevens inzien ten behoeve van de opsporing van een misdrijf of van voortvluchtige personen. De wet is na invoering gemonitord en geëvalueerd. De wet was op het moment van inwerkingtreding tijdelijk van aard, maar is mede op basis van de resultaten uit de evaluatie permanent geworden. In het onderhavige artikel wordt ingegaan op de ontwikkeling van automatische nummerplaatherkenning in Nederland, de achtergrond en juridische aspecten van de nieuwe wet en ten slotte op de belangrijkste bevindingen uit de evaluatie.

VR 2023/32 Meer grip op art. 6:101 BW in personenschadezaken

Artikel
VR2023-32_illu smartengeld
Eigen schuld is een kernleerstuk binnen het aansprakelijkheidsrecht, zo ook binnen het personenschaderecht. Niettemin gaat dit in art. 6:101 BW geregelde leerstuk gebukt onder een zogeheten grabbelton-effect en loterij-karakter: op voorhand is moeilijk in te schatten wélke omstandigheden een rol spelen bij de beoordeling van eigen schuld en evenzo wat vervolgens de uitkomst van de – aan de hand van de eenmaal relevant geachte omstandigheden – te maken afweging zal zijn. Vrij kort na de invoering van art. 6:101 BW in 1992 werd al geklaagd dat deze bepaling in de personenschadepraktijk ‘moeizame’ afwegingen vergt, voor de jurist ‘nauwelijks houvast’ biedt omdat toetsingscriteria ‘ontbreken of op zijn minst uiterst diffuus’ zijn, ‘te veel voor het incasseringsvermogen’ betreft en zelfs ‘niet toepasbaar’ is. In de loop der tijd is het beeld niet veel veranderd. Nog altijd is in min of meer vergelijkbare casus sprake van niet of maar moeilijk te verklaren verschillen in de toepassing van art. 6:101 BW. Dat is met het oog op de rechtsgelijkheid, voorspelbaarheid en aanvaardbaarheid van eigen-schuld-beslissingen onwenselijk. Zeker wanneer wordt bedacht dat juist in gevallen van personenschade veel op het spel kan staan; zowel voor het slachtoffer als de betalende partij vertegenwoordigt een ‘korting’ op de schadevergoeding vanwege eigen schuld al gauw ‘serieus’ geld. Ik meen dan ook dat het hoog tijd is voor een verbeterslag in de praktische hanteerbaarheid van art. 6:101 BW in personenschadezaken. Van de Hoge Raad zal de helpende hand hoogstwaarschijnlijk niet komen, aangezien oordelen over eigen schuld zich grotendeels aan de beoordeling in cassatie onttrekken. Dit terwijl de wetgever – de wetsgeschiedenis van art. 6:101 BW beslaat slechts drie pagina’s – het vooral aan de praktijk heeft overgelaten om invulling aan het leerstuk eigen schuld te geven. In mijn oratie heb ik daarom ‘de personenschadebranche’ (belangenbehartigers, advocaten, verzekeraars, feitenrechters) opgeroepen als het ware te komen tot een ‘spoorboekje’, waarin dossieroverstijgende ‘spelregels’ worden neergelegd over hoe met eigen schuld om te gaan. Met mijn oratie hoop ik een startschot te hebben gegeven, waarbij ikzelf al een aantal mogelijke ‘spelregels’ ter toepassing van art. 6:101 BW heb voorgesteld. In deze bijdrage werk ik alvast één specifieke ‘spelregel’ schriftelijk uit, geïnspireerd op de zogeheten ‘letselpiramide’ die in het verleden in het welbekende Smartengeldboek van de ANWB heeft gestaan. Aan de hand daarvan is in mijn ogen meer grip te krijgen op de factor ‘de ernst van het letsel’ in het kader van de in art. 6:101 BW genoemde billijkheid.

VR 2023/33 Bekeuring op kenteken. Staande houden.

Jurisprudentie

De - voor de mogelijkheid van staandehouding van belang zijnde - keuze van de ambtenaar voor de wijze waarop een verkeerscontrole wordt uitgevoerd, leent zich slechts voor een uiterst marginale toetsing door de rechter. De hier toegepaste werkwijze kan die toetsing doorstaan. De verklaring van de ambtenaar houdt genoegzaam in dat zich voor hem geen reële mogelijkheid heeft voorgedaan tot staandehouding van de bestuurder van het voertuig, die deel uitmaakte van een zeer grote groep motorrijders, die bovendien meteen na vertrek en het begaan van deze gedraging de autosnelweg op reed.

VR 2023/34 Administratieve sanctie. Rood verkeerslicht. Flitspaal. Beleidskader Flitspalen 2021.

Jurisprudentie

Het Beleidskader Flitspalen 2021 bevat geen beleidsregel als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wahv omtrent de wijze waarop de ambtenaar van zijn bevoegdheid om een administratieve sanctie op te leggen gebruik dient te maken (vgl. het arrest van het hof van 1 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7566). Het beleidskader richt zich namelijk tot de politie en de wegbeheerder voor het doen van een aanvraag voor plaatsing van een flitspaal en niet tot de in artikel 3 van de Wahv genoemde ambtenaren.

VR 2023/35 Voorrang. Hinder.

Jurisprudentie

De betrokkene heeft niet voldaan aan zijn verplichting voorrang te verlenen omdat de bestuurder aan wie voorrang moest worden verleend niet ongehinderd zijn weg kon vervolgen. Door de door de betrokkene gereden snelheid kreeg hij namelijk de indruk dat hij geen voorrang zou krijgen en had hij daarom zijn snelheid verminderd.