VR 2020/193 Personenschade en zaakwaarneming

Column 14 december 2020

VR 2020/193

 

Personenschade en zaakwaarneming

 

1. Inleiding

 

Ieder draagt in beginsel zijn eigen schade en afwenteling op een ander is pas aan de orde in geval van ‘een goede reden’.1) Het aansprakelijkheidsrecht biedt dergelijke redenen.2) De gedachten gaan dan veelal uit naar contract (art. 6:74 BW), onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) of kwalitatieve aansprakelijkheid (art. 6:169 e.v. BW) als welbekende grondslagen. In deze bijdrage sta ik in relatie tot de personenschadepraktijk stil bij een andere, wat minder bekende ‘goede reden’ voor schadeverplaatsing die in die praktijk niettemin een nuttige rol kan vervullen. Ter illustratie wijs ik op Hof Den Bosch 3 november 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4434, waarin een bewoonster van een seniorenflat op de begane grond in de lift stapte. Toen de liftdeuren zich sloten om naar boven te vertrekken, glipte haar hondje, dat ze bij zich had aan een uitrollijn, de lift uit. Niettemin vertrok de lift met de bewoonster naar boven, en het hondje kwam buiten de lift vast te zitten in de rechter bovenhoek van de liftopening. Een toevallige passant vernam de daardoor ontstane commotie en rende het appartementencomplex binnen. Bij de poging het hondje uit zijn benarde positie te bevrijden, viel deze persoon echter in de liftschacht met zeer ernstig letsel tot gevolg.3) Hierop sprak het slachtoffer de eigenaar/beheerder van het complex aan tot schadevergoeding op grond van art. 6:162 en 174 BW. Rechtbank en hof oordeelden evenwel dat laatstgenoemde met betrekking tot de veiligheid van de lift geen nalatigheid viel te verwijten en dat de liftinstallatie ook aan de daaraan te stellen eisen voldeed. Gesproken werd van een zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden. Dat het slachtoffer in deze constellatie, waarin hij een ander in een noodsituatie (belangeloos) hulp wilde bieden en die behulpzaamheid met blijvend letsel heeft moeten bekopen, volledig ‘in de kou’ blijft staan wringt mijns inziens.4) Een wat minder ‘alledaags’ leerstuk dan de onrechtmatige daad of kwalitatieve aansprakelijkheid, te weten die van de zaakwaarneming (art. 6:198 e.v. BW), zou in dit geval mogelijk tot een billijke(r) uitkomst hebben kunnen leiden. Hierna schets ik allereerst een aantal algemene aspecten van dit leerstuk (par. 2). Aansluitend wordt ingegaan op de relevantie daarvan voor de personenschadepraktijk (par. 3). Ik sluit af met een aantal afrondende opmerkingen en een conclusie (par. 4).

 

 

2. Zaakwaarneming

 

De figuur van zaakwaarneming stamt uit het Romeinse recht. Toentertijd leidde het reizen naar een andere stad of een ander land doorgaans tot een langdurige afwezigheid, waardoor zich regelmatig een situatie voordeed waarin de een de zaken van een ander waarnam. Het werd daarbij ‘billijk’ geacht dat de zaakwaarnemer, die tijdens iemands afwezigheid diens belangen had behartigd, aanspraak kon maken op vergoeding van de daarmee gemoeide kosten.5) Hoewel in onze moderne tijd met snelle verkeers- en communicatiemiddelen een dergelijke vorm van zaakwaarneming niet al te vaak meer zal voorkomen, kan de figuur van zaakwaarneming in de huidige personenschadepraktijk een relevante rol vervullen. Art. 6:198 BW omschrijft zaakwaarneming als het zich willens en wetens en op redelijke grond inlaten met de behartiging van eens anders belang, terwijl de bevoegdheid daartoe niet aan een rechtshandeling of elders in de wet geregelde rechtsverhouding wordt ontleend. Het gaat bij zaakwaarneming (te) kort gezegd om een ander ‘spontaan’ hulp bieden. Dit hoeft niet enkel te bestaan in een feitelijk handelen (het redden van een persoon of zaak), maar kan ook bestaan uit het verrichten van een rechtshandeling (het sluiten van een overeenkomst met een derde). Van belang is ook dat het (verplicht zijn tot het) verlenen van hulp aan iemand in levensgevaar (art. 450 WvSr; art. 7 WVW) geen ‘elders in de wet geregelde rechtsverhouding’ oplevert.6) Voor gevallen waarin van zaakwaarneming sprake is, bepaalt art. 6:200 lid 1 BW dat de belanghebbende, voor zover zijn belang naar behoren is behartigd, gehouden is de zaakwaarnemer de schade te vergoeden die deze als gevolg van de waarneming lijdt. Daarbij geldt dat een zaakwaarneming – de wijze van optreden – ook als ‘naar behoren’ kan hebben te gelden, indien deze voor de belanghebbende niet tot een gunstig resultaat heeft geleid. Beslissend is de (geobjectiveerde) bedoeling van de zaakwaarnemer en de omstandigheden waaronder deze optrad.7) Ook als de zaakwaarneming niet het beoogde effect heeft (lees: niet succesvol verloopt), kan de zaakwaarnemer ex art. 6:200 lid 1 BW dus recht op schadevergoeding hebben.8) Denk aan de mislukte – maar niet ongerechtvaardigde – poging een ander in nood te helpen. Voorts geldt dat zaakwaarneming, evenals bijvoorbeeld de onrechtmatige daad, een bron van een verbintenis uit de wet is die verplicht tot schadevergoeding.9) Gesproken wordt ook wel van een verbintenis uit rechtmatige daad, nu bij zaakwaarneming een negatieve connotatie zoals bij de onrechtmatige daad – een afkeurend (niet) handelen – ontbreekt.10) Op een schadevergoedingsplicht uit zaakwaarneming is, evenals die uit onrechtmatige daad, afd. 6.1.10 BW van toepassing en aldus gelden de algemene regels van het schadevergoedingsrecht (art. 6:95 e.v. BW).11) Ook personenschade komt zodoende voor vergoeding in aanmerking bij een actie uit zaakwaarneming.12) En nu de AVP-, AVB- en ook WAM-verzekering in beginsel dekking bieden voor uit de wet voortvloeiende aansprakelijkheid voor schade van een ander,13) zal de (wettelijke) aansprakelijkheid uit zaakwaarneming van de belanghebbende daaronder in beginsel ook gedekt zijn.

 

 

3. De personenschadepraktijk

 

Gezien het vorenstaande lijkt in de al besproken liftschacht-casus op basis van de mij bekende feiten in de relatie slachtoffer-hondenbezitter te zijn voldaan aan alle vereisten voor een aansprakelijkheid uit zaakwaarneming (art. 6:198 jo. 200 lid 1 BW). De passant die in de ontstane noodsituatie hulp bood liet zich immers willens en wetens en op redelijke grond in met de behartiging van het belang van de hondenbezitter, zonder de bevoegdheid daartoe te ontlenen aan een rechtshandeling of elders in de wet geregelde rechtsverhouding. Dat het beoogde resultaat van de zaakwaarneming uitbleef, nu de zaakwaarnemer bij het reiken naar het ‘bungelende’ hondje in de diepte van de liftschacht stortte, maakt dit niet anders. Wel zou in het kader van een schadevergoedingsactie nog de vraag gesteld kunnen worden of het optreden van de zaakwaarnemer in deze casus wel ‘naar behoren’ was (art. 6:200 lid 1 BW). Ik meen in algemene zin dat met een ontkennende beantwoording, zeker in noodsituaties waarin degene die in een split second (besluit) te hulp (te) schiet(en) en vooral gefocust zal zijn op het gevaar waaraan een ander blootstaat – en daardoor de zorg om eigen lijf en leden gemakkelijk uit het oog kan verliezen – terughoudendheid betracht behoort te worden. Nu zoals gezegd op de schadevergoedingsplicht van de belanghebbende ex art. 6:200 lid 1 BW afd. 6.1.10 BW ‘gewoon’ van toepassing is, acht ik een beoordeling langs de band van de ‘eigen schuld’ ex art. 6:101 BW in bepaalde gevallen dan een meer koninklijke weg.14) In ieder geval lijkt de in dit artikel neergelegde causaliteitsmaatstaf al dan niet in combinatie met een billijkheidscorrectie (meer) ruimte te bieden voor telkens een ‘billijke’ oplossing op maat. Zo ging het in Rb. Roermond 23 november 2011, ECLI:NL:RBROE:2011:BU5452 om twee bevriende duikers, waarbij een van de twee tijdens een duik in Egypte onwel werd. De ander dook hem tot zeer grote diepte (89 meter) achterna en heeft hem snel – vanwege oprakende zuurstof – weer naar het wateroppervlak geholpen. Als gevolg van de zeer snelle stijging vanuit grote diepte liep de helpende duiker een partiële dwarslaesie op wegens een decompressietrauma (Caissonziekte). Dit slachtoffer had volgens de rechtbank op grond van zaakwaarneming jegens de andere duiker recht op vergoeding van zijn letselschade. Wel werd 50% eigen schuld van de zaakwaarnemer aangenomen, omdat beide duikers voorafgaand aan het incident welbewust aanzienlijk dieper waren gedoken dan ter plaatse was toegestaan.

 

Interessant aan zaakwaarneming in de zogenoemde ‘huis-, tuin- en keukensfeer’ is nog de vraag of dit leerstuk ook uitstraalt naar de context van vriendendiensten. In bedoelde context zijn rechters nogal eens terughoudend om onrechtmatigheid ex art. 6:162 BW aan te nemen,15) terwijl ‘nul op het rekest’ bij een dergelijk dienstbetoon toch kan wringen.16) Verheij signaleerde eerder al het ongemak dat een bekende die op verzoek/conform afspraak de helpende hand biedt en schade lijdt, regelmatig geen recht op schadevergoeding ex art. 6:162 BW heeft, terwijl een onbekende die dat ‘spontaan’ doet en schade lijdt daarvoor ex art. 6:200 lid 1 BW wél in aanmerking komt. Wat is zaakwaarneming anders dan een vriendendienst voor een onbekende en wat is een vriendendienst anders dan zaakwaarneming op verzoek, aldus Verheij.17) De mogelijke route van een ruime/analoge toepassing van de figuur van zaakwaarneming bij bepaalde schadegevallen door vriendendiensten verdient aldus ook in mijn optiek aandacht. Overigens acht ik het niet uitgesloten dat binnen de context van vriendendiensten (toch) sprake kan zijn van een ‘regulier’ geval van zaakwaarneming: iemand helpt een vriend met het opknappen van zijn woning en tijdens het klussen dreigt de ladder in de woonkamer waarop deze vriend staat weg te glijden.18) Indien eerstgenoemde zijn vriend in die specifieke situatie te hulp schiet en daarbij letsel oploopt door ongelukkig in aanraking te komen met de glijdende ladder, komt mij een actie uit zaakwaarneming op voorhand niet kansloos voor.

 

Ook in het verkeer kan zaakwaarneming een rol spelen. Denk aan een handelend optreden bij een verkeersongeval, zoals in Hof Den Haag 1 juni 1978, VR 1978/116. Een onbekend gebleven automobilist veroorzaakte op de autosnelweg een botsing, waarbij een auto midden op rijbaan bleef staan. Een passant parkeerde zijn auto daarachter en hielp de gestrande auto te verplaatsen. Toen hij daarna terugliep naar zijn eigen auto, werd hij door een achterop komende auto aangereden met letsel tot gevolg.19) In een dergelijke constellatie kan een actie uit zaakwaarneming jegens de bestuurder van de gestrande auto een aantrekkelijke route bieden naast een grondslag als art. 185 WVW. Immers, op die manier zouden de voor art. 185 WVW kenmerkende – en soms netelige – discussies over overmacht en bewuste roekeloosheid (de 50%-regel) alsook de uiteindelijke verdeling van de schade tussen het slachtoffer en de hem aanrijdende automobilist vermeden kunnen worden. De uiteindelijke verdeling in de laatstgenoemde verhouding zou in ieder geval wel eens anders kunnen uitpakken dan die in de relatie tussen de gelaedeerde zaakwaarnemer en de belanghebbende. De beoordeling van de schadeverdeling bij een actie uit zaakwaarneming, waarbij veelal sprake is van belangeloos hulpbetoon en een negatieve connotatie als gezegd ontbreekt, heeft immers een andere kleur dan in geval van een schadevordering ex art. 185 WVW (of art. 6:162 BW). Vermeldenswaard met betrekking tot verkeersongevallen is ook het recente arrest Hof Den Haag 13 oktober 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1887, waarin een vrachtwagen op de snelweg in het donker schaarde op een besneeuwd brugdeel. De vrachtwagenchauffeur was daarbij bekneld komen te zitten. Op het andere brugdeel reed een auto in tegenovergestelde rijrichting. Deze stopte omdat de bestuurder daarvan hulp wilde bieden. Hij stapte uit, stak de weg over en klom over de vangrail om naar de andere brughelft te gaan. Daarbij kwam hij echter terecht in een gat tussen de beide brugdelen, viel ruim 15 meter naar beneden in de rivier onder de brug en liet daarbij het leven. Diens nabestaanden spraken zowel de wegbeheerder ex art. 6:162 en 174 BW als de WAM-verzekeraar van de geschaarde vrachtwagen ex art. 6:200 lid 1 BW aan. De WAM-verzekeraar bleek buiten rechte bereid een schadevergoeding te betalen, terwijl over de al dan niet ‘gebrekkigheid’ van de weg inmiddels tot aan het hof is geprocedeerd.

 

Ook op het deelterrein van de werkgeversaansprakelijkheid kan het leerstuk van de zaakwaarneming in mijn ogen betekenis toekomen. In Rb. Rotterdam 24 juli 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:6592 werkte een uitzendkracht aan een rookgaskanaal. Toen deze dreigde te vallen, trachtte een werknemer – die binnen het bedrijf met een veiligheidsfunctie was belast – hem op te vangen. Daarbij struikelde deze werknemer echter en kwam hij met zijn hand in aanraking met de scherpe rand van een afzuigkap. De werkgever werd met succes ex art. 7:658 BW tot schadevergoeding aangesproken, omdat de rand van de desbetreffende afzuigkap onveilig (lees: te scherp) werd geacht. Vanuit het besef dat werkgeversaansprakelijkheid voor struikelen, uitglijden, et cetera ex art. 7:658 BW niet altijd een gegeven is,20) zou een actie uit zaakwaarneming voor de werknemer in sommige gevallen een eenvoudiger route naar een schadevergoeding kunnen vormen.21) In lijn hiermee valt ook te noemen Rb. Noord-Holland 11 maart 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:1857, waarin een werknemer op hoogte werkte met glaspanelen. Toen een van deze panelen tijdens het verplaatsen dreigde te vallen, probeerde de werknemer het betreffende paneel op te vangen maar werd echter meegesleurd naar de grond, met letsel tot gevolg. Aansprakelijkheid ex art. 7:658 BW werd (pas) in rechte aangenomen na flinke discussie over de opleiding/ervaring van de werknemer en aan hem gegeven instructies en ter beschikking gestelde veiligheidsmiddelen. Een actie uit zaakwaarneming zou ook hier, mede gelet op een arrest als HR 24 juni 2011, NJ 2011/281 (Werknemer valt van dak; geen aansprakelijkheid ex art. 7:658 BW bij gebreke van een zorgplichtschending), een interessante mogelijkheid kunnen zijn.

 

Tot slot stip ik personenschade door geweldsmisdrijven aan. Bekend is dat de verhaalspositie van de slachtoffers daarvan niet zelden zeer lastig is. Ondanks de mogelijkheid van voeging in het strafproces (art. 51f WvSv)22) worden meer complexe vorderingen nogal eens beschouwd als een onevenredige belasting van de strafzaak en niet-ontvankelijk verklaard,23) blijft de deur naar de WA-verzekeraar van de dader vanwege de opzet- en/of wapenclausule doorgaans dicht en biedt de dader zelf vaak geen of onvoldoende verhaal.24) De rechtspraak biedt talrijke voorbeelden van geweldsmisdrijven waarbij iemand bij een ruzie/opstootje tussenkomt of deze/dit wil sussen maar daardoor zelf in de vuurlinie terechtkomt. In Rb. Den Haag 23 september 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BR5597 wilde de ene broer de andere, die door twee mannen werd belaagd, helpen. Toen de helper tussen de mannen in ging staan, werd hijzelf neergeschoten met blijvend letsel tot gevolg. Ter schadevergoeding richtte het slachtoffer de pijlen ex art. 6:162 BW op de schutter (met alle complicaties van dien), terwijl een succesvolle – en ingeval van een AVP-verzekering een in beginsel daaronder ook gedekte – schadevergoedingsactie uit zaakwaarneming richting zijn broer mijns inziens bepaald niet onmogelijk voorkwam.25)

 

 

4. Afronding en conclusie

 

De achtergrond van de figuur van zaakwaarneming is dat het maatschappelijk gewenst is dat men in noodsituaties andermans belangen behartigt zonder bezorgd te hoeven zijn dat daarbij gemaakte kosten of geleden schade niet vergoed worden/wordt.26) De uit zaakwaarneming voortvloeiende verplichting tot schadevergoeding is volgens mij nog niet bij eenieder in de personenschadepraktijk on top of mind, maar kan ter vergoeding van letsel- en overlijdensschade wel degelijk een nuttige rol vervullen. Daarbij valt nog voor ogen te houden dat de gelaedeerde zaakwaarnemer – indien aan de daarvoor geldende voorwaarden is voldaan – niet enkel een vordering ex art. 6:200 lid 1 BW op de belanghebbende heeft, maar daarnaast in voorkomende gevallen ook een vordering ex art. 6:162 BW – indien aanwezig – toekomt op de derde die op onrechtmatige wijze de noodsituatie van de belanghebbende heeft veroorzaakt.27) Ook deze route komt billijk voor, nu bedoelde derde uiteindelijk als ‘verantwoordelijke’ heeft te gelden voor de situatie die aanleiding tot ingrijpen en het ontstaan van de daarmee samenhangende schade gaf.28) Over de vordering van de zaakwaarnemer op de belanghebbende valt nog op te merken dat die vordering mijns inziens als vermogensschade van de belanghebbende in de zin van art. 6:95 e.v. BW kwalificeert. Via die weg kan dan eveneens bij de ‘eindverantwoordelijke’ worden uitgekomen, nu de belanghebbende bedoelde schade – de vordering tot vergoeding van de schade van de zaakwaarnemer op hem ex art. 6:200 lid 1 BW – eveneens op grond van art. 6:162 BW kan verhalen op c.q. verplaatsen naar degene die op onrechtmatige wijze het gevaar heeft doen ontstaan naar aanleiding waarvan een ander de in art. 6:198 BW bedoelde helpende hand bood. Met andere woorden, de derde is aansprakelijk voor het feit dat de belanghebbende in gevaar is komen te verkeren en derhalve aansprakelijk voor de daardoor geleden schade, waaronder mede begrepen de vergoeding die de belanghebbende zelf aan een zaakwaarnemer ex art. 6:200 lid 1 BW heeft te betalen. Kortom, al met al kan in mijn optiek de daarin soms nog wat onderbelichte figuur van zaakwaarneming, in de personenschadepraktijk een vermeldenswaardige bijdrage leveren aan een evenwichtig(er) systeem van schadevergoeding en -verplaatsing.

 

Arvin Kolder *

* Prof. mr. dr. A. Kolder is advocaat bij Kolder Vorsselman Advocaten te Groningen, tevens bijzonder hoogleraar Personenschade aan de Rijksuniversiteit Groningen.

 

1.  T. Hartlief, Ieder draagt zijn eigen schade, oratie RU Leiden, Deventer: Kluwer 1997. Zie recentelijk met zoveel woorden ook Rb. Noord-Holland 22 oktober 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8335 (Val op wandelpad), r.o. 4.4.

2.  Andere ‘afwentelingsmechanismen’ zijn private verzekeringen, de sociale zekerheid en fondsen.

3.  Het lot van het hondje blijft op basis van de gepubliceerde uitspraken ongewis.

4.  Zo ook de noot van M.E. Franke onder dit arrest, JA 2016/173, sub. 4.

5.  Asser/Sieburgh 6-IV 2019/392. Zie voor een historische beschouwing over zaakwaarneming ook C.J.H. Jansen, AA 2013, p. 235-241.

6.  Asser/Sieburgh 6-IV 2019/398.

7.  Parl. Gesch. Boek 6, p. 795.

8.  Rb. Haarlem 15 september 2010, JA 2010/160 (Recht op vergoeding gemaakte medische kosten voor een geredde, maar uiteindelijk toch gestorven postduif).

9.  Hierbij doet de wet verbintenissen ontstaan door het enkele feit dat aan een bepaald in de wet omschreven (rechts)feitencomplex is voldaan. Zie ook Hartlief e.a., Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 361.

10. Hartlief e.a. 2018, p. 361.

11. S.D. Lindenbergh, Schadevergoeding algemeen 1 (Mon. BW nr. B34), 2020/26.

12. Asser/Sieburgh 6-IV 2019/413.

13. C.C. van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, Den Haag: BJU 2020, p. 37.

14. Ook hier lijkt, mede vanwege de aard van de aansprakelijkheid, een zekere terughoudendheid overigens gepast. Zie Hof Den Haag 13 oktober 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1887, waarin een beroep op eigen schuld ex art. 6:101 BW door een aangesproken wegbeheerder (de Staat) zijdens een hulpverlenende burger zelfs ‘misplaatst en de Staat onwaardig’ werd geacht.

15. Hartlief e.a. 2018, p. 54.

16. HR 12 mei 2000, NJ 2001/300 (Verhuizende zusjes). Treffend is ook dat in hedendaagse AVP-polissen wel een vriendendienst-clausule voorkomt, op grond waarvan bij gebreke van aansprakelijkheid ex art. 6:162 BW toch nog een beperkte (gefixeerde/gemaximeerde) uitkering aan de benadeelde wordt verstrekt.

17. A.J. Verheij, 'Ongelukkige samenloop van omstandigheden: aansprakelijkheid voor letselschade bij vriendendienst', AV&S 2003-6, p. 187-197. Zo ook A.J. Verheij, Onrechtmatige daad, Deventer: Wolter Kluwer 2019, p. 96.

18. Vgl. de casus in Hof Arnhem 8 september 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BK2508 (Opknappen woning).

19. Vgl. ook Rb. Zutphen 27 september 2006, ECLI:NL:RBZUT:2006:AZ3099 (Na aanrijding op snelweg worden hulpverlenende passanten aangereden).

20. Vgl. recentelijk Hof Den Bosch 15 september 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2850.

21. Met het oog op eventuele onoplettendheid van de werknemer is daarbij interessant HR 9 november 2001, NJ 2002/79 (Van Doesburg/Tan). Hieruit volgt dat wanneer schade binnen een dienstverband wordt geleden, de in art. 6:101 lid 1 BW bedoelde billijkheid eist dat ook indien de werkgever op andere grondslag dan art. 7:658 BW tot schadevergoeding wordt aangesproken, eigen schuld van de werknemer pas relevant is in geval van opzet of bewuste roekeloosheid. Zie hierover ook A. Kolder, 'Kwalitatieve aansprakelijkheid van de werkgever voor arbeidsgerelateerde schade', AV&S 2018/25.

22. In combinatie met de voor slachtoffers aantrekkelijke schadevergoedingsmaatregel en voorschotregeling van art. 36f WvSr.

23. Zie inmiddels wel de ‘aansporing’ voor strafrechters in HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 (Overzichtsarrest).

24. Vgl. A.J.J.G. Schijns, 'Naar een verzekerd slachtofferrecht: onderzoek naar effectief schadeverhaal van slachtoffers van misdrijven via het private verzekeringsrecht', TVP 2017-4, p. 99.

25. Zie ook Rb. Haarlem 1 mei 2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:BW7097 (Degene die opstootje wil sussen wordt neergestoken); Hof Den Bosch 11 februari 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:465 (Meisje komt tussenbeide maar wordt zelf geslagen); Rb. Overijssel 30 juni 2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:3116 (Vrouw wil opstootje op straat sussen en wordt zelf geslagen); Rb. Noord-Holland 10 april 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:3822 (Vrouw wordt met glas in gezicht geslagen, terwijl ze juist trachtte de boel te sussen). Rb. Noord-Holland 17 juli 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:6103 (Degene die tussenkomt wordt zelf neergestoken). Rb. Amsterdam 22 november 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:8660 (Degene die tussenkomt wordt zelf neergeslagen). Rb. Amsterdam 29 januari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:552 (Degene die tussenkomt wordt zelf neergestoken).

26. Hartlief e.a. 2018, p. 363.

27. Asser/Sieburgh 6-IV 2019/413.

28. Vgl. reeds C.J. Hagen, 'Schadevergoeding en hulploon voor redders in het (toekomstig) Nederlands recht', AA 1979, p. 431-440: de reddingspoging (én daarbij door de redder geleden schade) zijn te beschouwen als een gevolg dat aan de veroorzaker van de gevaarsituatie kan worden toegerekend.