De vaststelling van smartengeld

Column 22 december 2011

In de zomer van 2012 zal de 18e druk van het Smartengeldboek verschijnen, 53 jaar na de eerste in Verkeersrecht gepubliceerde lijst. Het bestaan van het boek is gedurende al die tijd hoog gewaardeerd. Aan de samenstelling worden dan ook kosten noch moeiten gespaard. Het is praktisch het enige kompas voor de begroting van smartengeld waarover de rechtspraktijk beschikt. Zowel aan de onderhandelingstafel als in de rechtspraak wordt het boek bij de hand gehouden. Er lijkt geen reden te zijn om er aan te twijfelen dat het boek tot in lengte van jaren, telkens elke drie jaar, opnieuw zal verschijnen, met zijn jaarlijkse aanvullingen.

Toch worden ook wel bezwaren gehoord. De noodzakelijkerwijs summiere beschrijving van het letsel – de gevallen van lichamelijk letsel vormen het overgrote gedeelte van de gevallen waarin smartengeld kan worden toegekend – en de onvermijdelijk niet systematische vermelding van alle overige mogelijk relevante omstandigheden, die nu eenmaal ook in de uitspraken niet altijd systematisch vermeld worden, zoals onder meer de leeftijd van het slachtoffer, de intensiteit van de behandeling, de duur van het herstel en de mate van blijvende invaliditeit, maken vergelijking moeilijk. De indeling in rubrieken veroorzaakt mogelijk dat smartengeld voor specifieke letsels – bijvoorbeeld oogletsel – een geïsoleerde ontwikkeling ver-toont. Dit brengt sommigen op de gedachte dat letsels en de bijbehorende bedragen zonder meer bij elkaar zouden kunnen worden opgeteld. Een belangrijk bezwaar is ook dat slachtoffers in het algemeen aan de verzameling absoluut niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat het gevraagde, aangeboden c.q. vastgestelde bedrag rechtens juist is. Het eigen letsel, de pijn, de moeiten en het verdriet lijkt immers – begrijpelijk – altijd omvangrijker dan hetgeen in de verzameling is opgeschreven van gevallen die buitenstaanders ‘vergelijkbaar’ achten. Alleen als slachtoffers de zeer ernstige gevallen zien, begrijpen zij dat smartengeld in Nederland niet veel meer is dan ‘een doekje voor het bloeden’.

Dat raakt aan een ander bezwaar dat gehoord wordt, en wel dat de bedragen die worden vastgesteld bij zeer ernstig letsel in verhouding tot de bedragen bij minder ernstige letsels beschamend zuinig afsteken, waarbij dan ook vaak gezegd wordt dat dat in ‘de ons omringende landen’ heel anders is. 1) Daarover doorpratend blijkt dan echter ook vaak dat de persoon die zulks stelt, moet toegeven dat hij zich wel realiseert dat we in Nederland in de afgelopen halve eeuw op het gebied van de vergoeding van personenschade een ontwikkeling hebben gezien waarin hoe langer hoe zorgvuldiger materiële schade wordt begroot, maar niet weet of dat in ‘de ons omringende landen’ ook zo is en of het dus mogelijk zo is, dat de – elders hogere 2) – bedragen mede een vergoeding voor moeilijk te begroten materiële schadeposten omvatten.

Op 16 november 2011 is door drie organisaties van zeer verschillende huize (de ASP – Advocaten voor slachtoffers van personenschade, het PIV – het Personenschade Instituut van Verzekeraars en de Letselschade Raad) een – tweede – ‘Expertmeeting’ georganiseerd met als onderwerp: de vaststelling van smartengeld. S.D. Lindenbergh hield een inleiding waarin hij onder meer globaal inzicht gaf in de wijze waarop in Engeland en Duitsland smartengeld wordt begroot. Uit wat zou kunnen worden gekenschetst als een brainstormsessie bleek van eerdergenoemde bezwaren tegen het bij ons – en in Duitsland – bestaande systeem en een breed gedragen interesse 3) in het Engelse model dat gekenmerkt wordt door gemiddeld tweejaarlijks zo nodig aangepaste Guidelines for the Assesment of General Damages in Personal Injury Cases, opgesteld door een commissie van deskundigen, onder toezicht van de Judicial Studies Board. In deze Guidelines worden typen en soorten letsels onderscheiden, voor elk waarvan een bandbreedte wordt beschreven waarbinnen smartengeld zou kunnen worden vastgesteld, of tenminste een richtlijn wordt gegeven. De Guidelines oriënteren zich derhalve niet op in het verleden vastgestelde bedragen en spelen zo nodig in op maatschappelijke en/of medische ontwikkelingen. Het mogelijke effect van de oriëntatie op uitspraken uit het verleden is daarentegen nu juist dat deze ontwikkelingen niet of nauwelijks een rol spelen, hetgeen mogelijk verklaart waarom de hoogte van het smartengeld voor de zeer ernstige letsels bij ons niet groeit. 4)

Gezien de in de kring van (slechts) een kleine dertig ‘experts’ levende gedachten en meningen over de meest geschikte methode voor het vaststellen van smartengeld lijkt het de moeite waard om in de loop van de komende maanden de discussie publiekelijk voort te zetten. Dat kan dan tevens een goede aanloop zijn naar het congres dat Verkeersrecht in de zomer van 2012 aan smartengeld wil wijden. Het congres zal weliswaar in meer algemene zin aan (de vergoeding van) immateriële schade gewijd zijn, maar de wijze van vaststelling is in elk geval voor de praktijk van zeer groot belang.

Hierbij wordt dan ook een ieder die meent een zinvolle bijdrage aan deze discussie te kunnen leveren uitgenodigd en aangespoord zich daaromtrent op dit ‘Forum’ uit te spreken. 5) Vragen die daarbij aan de orde zouden kunnen komen, zijn onder meer:

Zou er iets moeten veranderen aan de wijze waarop in Nederland de hoogte van het smartengeld wordt vastgesteld? Als Verkeersrecht moet doorgaan met het samenstellen van het Smartengeldboek, welke verbeteringen zouden daarin mogelijk dan toch kunnen worden aangebracht? Als er een voorkeur zou bestaan voor een meer op het Engelse systeem gelijkende methode, door wie zouden dan Richtlijnen moeten worden opgesteld en zo nodig van tijd tot tijd worden herzien?

Verkeersrecht is erg geïnteresseerd in reacties, waarvoor reeds nu dank, en zal niet nalaten personen van wie een belangrijke bijdrage zou kunnen worden verwacht, nogmaals ‘ad personam’ uit te nodigen tot het leveren van een bijdrage aan de discussie.

1. Zie S.D. Lindenbergh, Smartengeld – tien jaar later (tien jaar na zijn proefschrift van 1998), een ‘accepted paper’ van de Rotterdam Institute of Private Law, waarin de stilstand in Nederland wordt afgezet tegen de verhogingen met (ruim) een derde in Engeland en Duitsland.
2. Maar er zijn ook landen waar het niveau lager ligt – zie ook daarvoor het overzicht van Lindenbergh.
3. Omdat niemand de Guidelines kende – althans: het tegendeel bleek niet – betekent dit niet meer dan wat er staat: men was geïnteresseerd.
4. In Duitsland is de ‘top’ evenwel ondanks de ‘Schmerzensgeldtabellen’ – veel omvangrijker dan ons boek, maar in principe gebaseerd op dezelfde methode – sedert de eeuwwisseling verdubbeld.
5. De redactie beslist over plaatsing van inzendingen en behoudt zich het recht voor deze te bekorten, dan wel – alleen – te gebruiken als resultaat van al of niet geanonimiseerde ‘enquête’.