VR 2011/55, De zorgplicht van de assurantietussenpersoon

VRA 2011/55
2011-05-01
mr. R. van den Berg
De zorgplicht van een assurantietussenpersoon is een blijvende bron van conflicten. In deze bijdrage wordt een overzicht gegeven van de terreinen waarop problemen kunnen rijzen. Ingegaan wordt onder meer op de rol van de tussenpersoon in het kader van de mededelingsplicht van de aspirant-verzekerde jegens de verzekeraar, de uitleg die de tussenpersoon moet geven met betrekking tot de voorgestelde polis en de kennis van zaken die hij daarvoor in huis dient te hebben. Daarbij wordt ook de eigen verantwoordelijkheid van de (aspirant-)verzekerde besproken. Eigen verantwoordelijkheid, die de verantwoordelijkheid van de tussenpersoon niet automatisch opzij zet.
De zorgplicht van de assurantietussenpersoon
VRA 2011/55
mr. R. van den Berg[1]
1.
Inleiding
Assurantietussenpersonen worden regelmatig tot schadevergoeding aangesproken wegens vermeende schending van hun zorgplicht. Over de vraag wat de zorgplicht van een assurantietussenpersoon nu precies inhoudt, gaat dit artikel. Daarbij zij opgemerkt dat een overzicht wordt gegeven van de privaatrechtelijke zorgplicht. De talloze verplichtingen die door het publiekrecht (Wet op het financieel toezicht en daarop gebaseerde lagere regelgeving) worden voorgeschreven, blijven onbesproken. Daarnaast pretendeert dit artikel geen volledigheid, maar beoogt het veeleer een praktisch overzicht te geven, waarin aan de hand van jurisprudentie van zowel de Hoge Raad als van lagere rechtsprekende instanties, invulling wordt gegeven aan het begrip ’zorgplicht’.
Dat overzicht begint met enkele algemene opmerkingen (⌡1.1 t/m ⌡1.3). Bij de inhoudelijke behandeling van de zorgplicht ga ik eerst in op enige aandachtspunten rondom de mededelingsplicht (⌡2 t/m ⌡2.1.2) en de plicht om spoed te betrachten (⌡3). Hierna volgt een korte bespreking van de zorgplicht en polisvoorwaarden (⌡4 t/m ⌡4.2). Daarop voortbordurend komt de eigen verantwoordelijkheid van de verzekerde om de polisvoorwaarden te controleren aan bod (⌡5 t/m ⌡5.1.2). Vervolgens de zorgplicht tijdens de nazorgfase (⌡6 t/m ⌡6.2), gevolgd door de grenzen aan de zorgplicht (⌡7). Het geheel wordt afgesloten met een slotbeschouwing (⌡8).
1.1.
Algemene opmerkingen over de zorgplicht
Het bestaan van een zorgplicht is in feite niets nieuws onder de zon. In het Romeinse recht werden reeds eisen gesteld aan het handelen. Binnen een contractuele relatie (overeenkomst) gebruikte men hiervoor de open norm diligentia oftewel zorgvuldigheid. Om die open norm in te vullen hanteerde men als maatman voor het correcte handelen: de pater familias[2].
Tjong Tjin Tai, die een standaardwerk schreef over zorgplichten en zorgethiek, definieert een zorgplicht als ’een plicht tot handelen of nalaten ten behoeve van één of meer concrete belangen van een persoon of object’. Deze zorgplicht kan verplichten tot veel verschillende daden over een lange periode. De zorgplicht is een plicht om zorg te betrachten. Daarbij gaat het erom dat er handelingen worden verricht om bepaalde belangen te bevorderen, te beschermen of om ze te ontzien. Wat er precies verlangd wordt, hangt af van de omstandigheden van het geval[3]. Daarmee is het begrip zorgplicht slechts een abstracte norm, die verder moet worden uitgewerkt in zorgverplichtingen. Deze worden gedefinieerd als ’verplichtingen tot het doen of nalaten van concrete handelingen ten behoeve van zekere belangen’[4]. Zo bezien is zorgplicht de algemene norm en is de zorgverplichting een concretisering daarvan. Kort gesteld: de plicht is tot zorg, de verplichting uit zorg[5]. Volgens Tjong Tjin Tai wordt er geen strikt onderscheid gemaakt tussen deze twee begrippen en worden ze grotendeels als synoniemen gebruikt. Volgens hem is dat onder andere te verklaren doordat een schending van de zorgverplichting altijd tevens een schending van de omvattender zorgplicht oplevert[6]. Ik zal het onderscheid tussen de begrippen ’zorgplicht’ en ’zorgverplichting’ in dit artikel niet hanteren, maar - kortweg - spreken over de zorgplicht.
1.2.
Juridische grondslag zorgplicht
Tijdens al zijn werkzaamheden dient de tussenpersoon zich bewust te zijn van zijn zorgplicht. Deze plicht vloeit voort uit de rechtsverhouding tussen de assurantietussenpersoon en zijn cliënt. Een verhouding die wordt beheerst door de overeenkomst van opdracht (art. 7:400 e.v. BW). Artikel 7:401 BW formuleert de wettelijke grondslag voor de zorgplicht door te bepalen dat een opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht moet nemen. Omdat de kwaliteit van de te leveren prestatie van een tussenpersoon niet exact kan worden vastgesteld, bepaalt de wet dat er een minimum geldt. In zoverre is dit vergelijkbaar met art. 6:28 BW. In de rechtspraak worden zijn werkzaamheden beoordeeld aan de hand van het criterium van de redelijk bekwame en redelijk handelende assurantietussenpersoon [7].
1.3.
De werkzaamheden van een tussenpersoon; het verzekeringsbemiddelingstraject
Wat zijn eigenlijk de werkzaamheden van een tussenpersoon? De Jong vat die werkzaamheden samen in wat hij het verzekeringsbemiddelingstraject noemt [8]. Dit bestaat uit een adviestraject, een bemiddelingstraject en een nazorgtraject. Binnen het adviestraject onderscheidt men weer drie fasen: de inventarisatiefase, de analysefase en de adviesfase. In de inventarisatiefase worden de wensen van de cliënt en de mogelijkheden geïnventariseerd. In de analysefase wordt deze informatie geanalyseerd en gerubriceerd. Vervolgens kan de tussenpersoon in de adviesfase een bepaald product adviseren. Hierna volgt het bemiddelingstraject, dat weer is onder te verdelen in een offertefase, een sluitfase en een nazorgfase. In de offertefase maakt de tussenpersoon een selectie van te benaderen verzekeraars. In de sluitfase maakt de aspirant-verzekerde een keuze en zal de tussenpersoon zich inspannen om de verzekering af te sluiten. Tenslotte de nazorgfase waarin de tussenpersoon zijn cliënt bijvoorbeeld helpt bij een schade-afwikkeling.
2.
Geldige verzekering tot stand brengen
De zorgplicht van de tussenpersoon is er in feite op gericht om voor zijn cliënt een goede verzekering af te sluiten. Dit houdt in dat een tussenpersoon moet voorkomen dat de verzekeraar zich op verzwijging kan beroepen. Kamphuisen zegt hierover: ’Een volgende verplichting is dat de tussenpersoon zijn cliënt zo zal hebben te adviseren dat geen verzekering tot stand komt die later nietig of vernietigbaar blijkt op grond van omstandigheden die de tussenpersoon kende of behoorde te kennen. In de praktijk zal dit meestal neerkomen op het voorkomen van verzwijging’[9] . Bij de nakoming van de mededelingsplicht is een verantwoordelijke taak voor de tussenpersoon weggelegd. Hieronder zullen we zien waarom.
2.1.
Mededelingsplicht, optelling van kennis
Om te beginnen geldt dat bij de nakoming van de mededelingsplicht de verzekeraar er rekening mee mag houden dat een verzekerde wordt bijgestaan door een tussenpersoon [10]. Kamphuisen spreekt over een optelling van kennis [11]. Als een aspirant-verzekerde het achterste van zijn tong niet laat zien, kan een tussenpersoon zich daar dus niet eenvoudigweg achter verschuilen. Het omgekeerde geldt evenzeer. Wanneer een tussenpersoon bepaalde feiten verzwijgt, zadelt hij zijn cliënt met de gevolgen op. Het handelen van de tussenpersoon komt immers voor rekening van de verzekeringnemer [12] .
2.1.1.
Inwinnen van informatie, strafrechtelijk verleden
Om alle vereiste mededelingen te kunnen doen, zal een tussenpersoon informatie moeten inwinnen bij zijn cliënt. Bij het inwinnen van informatie over een eventueel strafrechtelijk verleden van de aspirant-verzekerde zal de tussenpersoon er op bedacht moeten zijn dat een cliënt dit niet spontaan op tafel gooit [13]. Dit blijkt uit HR 11 december 1998, waarin de Hoge Raad oordeelde dat: ’(...) indien de tussenpersoon niet over voldoende gegevens beschikt of niet ervan mag uitgaan dat de gegevens waarover hij beschikt nog volledig en juist zijn, hij daarnaar bij zijn cliënt (de aspirant-verzekeringnemer) dient te informeren, ook wanneer het gaat om feiten betreffende een eventueel strafrechtelijk verleden, voorzover die feiten van belang zijn voor de beantwoording van vragen die de verzekeraar met betrekking tot het aangaan van de verzekering heeft gesteld. De assurantietussenpersoon dient daarbij ermee rekening te houden dat zijn cliënt niet spontaan zal overgaan tot vermelding van gegevens omtrent zijn strafrechtelijk verleden.’ [14]
2.1.2.
Hoeveel informatie inwinnen?
Over de mate van zorg die een tussenpersoon moet betrachten om informatie in te winnen gaat HR 22 november 1996 [15]. Daarin ging het over een partij speelautomaten die verzekerd moest worden. Deze automaten werden tijdelijk opgeslagen in een rijnaak. De boot is gekapseisd en er is schade ontstaan aan de speelautomaten. De verzekeraar beriep zich op verzwijging. Zij vond dat een dergelijke concentratie van het risico gemeld had moeten worden. Hierop werd de assurantietussenpersoon door verzekerde aansprakelijk gesteld wegens het onvolledig informeren. Bij de nakoming van de mededelingenplicht gold volgens Hoge Raad: ’Aan deze zorgplicht is voldaan wanneer aan de verzekeraar de inlichtingen zijn verstrekt die een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon voldoende mocht achten om te bereiken dat de verzekeraar met de relevante feiten bekend was of had behoren te zijn’.[16] Indien er dus geen gebruik wordt gemaakt van een vragenformulier (vide art. 7:928 lid 6 Bw) zal de tussenpersoon zelf een inschatting moeten maken of bepaalde feiten van belang zouden kunnen zijn voor de verzekeraar. Kamphuisen noemt dit het zelf opzoeken van de grenzen van de te verstrekken informatie [17]. Verder oordeelt de Hoge Raad dat het niet uitmaakt of een beroep op verzwijging al dan niet slaagt. De zorgplicht van de tussenpersoon moet er immers op gericht zijn zoiets zoveel mogelijk uit te sluiten. Die inspanningsverplichting gaat echter niet zo ver dat een tussenpersoon ervoor in hoeft te staan dat een absolute zekerheid aan de verzekeraar wordt verschaft [18].
3.
Spoed betrachten
Een andere belangrijke verplichting die vrijwel steeds geldt, is om de vereiste spoed te betrachten [19]. Immers, een aspirant-verzekerde die dekking zoekt, is er veelal bij gebaat dat dit zo snel mogelijk gebeurt. Ook als een tussenpersoon niet aan de wens van zijn cliënt tegemoet kan komen, dient hij hem daarover tijdig in te lichten. Zulks vloeit voort uit art. 7:401 en 7:403 BW [20]. Indien er spoed betracht moet worden, zal de tussenpersoon de snelste vorm van communicatie dienen te kiezen zoals telefoon, fax of internet [21]. Het sturen van een brief terwijl er snel een belangrijke wijziging moet worden doorgegeven, is onder omstandigheden dan ook niet zorgvuldig [22].
Mooi voorbeeld is HR 29 januari 1999, waarin een tussenpersoon een betaling niet accepteerde, omdat die te laat kwam. De tussenpersoon zet de verzekering stop en stort de betaling terug. Daarover stuurt hij zijn cliënt nog een brief. Vervolgens gaat de verzekerde zaak (motorschip Philomene) door brand verloren. Verzekerde zegt de brief pas na de brand ontvangen te hebben. De Hoge Raad oordeelde: ’Uitgangspunt dient te zijn dat het de taak van de assurantietussenpersoon is te waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen en van degenen die door premie te betalen na een offerte te kennen geven zich tegen bepaalde gevaren te willen verzekeren. Tot deze taak behoort dat de assurantietussenpersoon, die betaling van een verzekeringspremie ontvangt in verband met het verlengen van een verzekering en die de betaling niet wil aanvaarden en de verzekering niet wil doen verlengen, onverwijld hiervan kennis geeft aan degene die de betaling deed, opdat deze dadelijk stappen kan ondernemen om zich elders te verzekeren.’[23]
Deze uitspraak is helder. Als een tussenpersoon een verzekering niet wil verlengen, dient hij de verzekerde hiervan onverwijld in kennis te stellen. Uit het gebruik van het woord onverwijld, valt op te maken dat de tussenpersoon daarbij de snelste vorm van communicatie dient te gebruiken. Hij zal zijn cliënt moeten opbellen opdat deze in de gelegenheid wordt gesteld om elders dekking te gaan zoeken.
4.
Informatie geven, zorgplicht en polisvoorwaarden
Van het inwinnen van informatie maken we de stap naar het geven van informatie. Zo zal een tussenpersoon zijn cliënt moeten informeren over belangrijke polisvoorwaarden [24]. Dit betekent niet dat een tussenpersoon alle kleine lettertjes moet gaan voorlezen. Er zullen overigens maar weinig mensen zijn die daar op zitten te wachten. Volgens Asser/Clausing/Wansink heeft een aspirant-verzekerde in de meeste gevallen slechts behoefte aan uitleg over de hoofdzaken van de verzekering [25]. Maar wat verstaat men onder hoofdzaken? In de eerste plaats zal moeten worden uitgelegd wat er precies verzekerd is en waartegen. Daarbij is ook van belang om te weten waartegen men juist niet is verzekerd. Clausules waarin verzekeraars de omvang van de dekking beperken, zijn bij uitstek punten waar de tussenpersoon even bij stil dient te staan.
4.1.
Primaire dekkingsomschrijving en garantieclausules
Er zijn grofweg twee soorten clausules: de primaire dekkingsomschrijving en de garantieclausule. In de primaire dekkingsomschrijving worden de grenzen omschreven waarbinnen de verzekeraar bereid is dekking te verlenen. Ze zijn van invloed op de hoogte van de premie en de reikwijdte van de dekking. Ze geven daarmee de kern van de prestatie aan en zijn dus kernbedingen in de zin van art. 6:231 sub a BW. Derhalve kunnen ze niet het predicaat onredelijk bezwarend opgedrukt krijgen en vernietigd worden [26]. Daarnaast zullen uitsluitingen die de vorm van een primaire dekkingsomschrijving hebben niet (snel) met een beroep op de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 BW) opzij gezet kunnen worden [27]. Als een tussenpersoon zijn cliënt niet goed informeert over een dergelijke clausule, bestaat de kans dat een verzekerde er op het moment suprême achterkomt dat hij niets krijgt uitgekeerd. Mooi voorbeeld hiervan is het arrest van Hof ’s-Gravenhage 16 maart 1993. Het ging om de - beperkte - betekenis van het begrip ’arbeidsongeschiktheid’. Het hof oordeelde: ’Dit begrip is, zoals vastgesteld, een kernbegrip voor de onderhavige verzekering, nu het aangeeft tegen welk risico dekking wordt verleend. Er mag dan ook verondersteld worden, dat de tussenpersoon, die Van Zutphen bij het aangaan van de verzekering heeft begeleid, op het onderscheid tussen de bepalingen van de A-rubriek en de B-rubriek zal hebben gewezen en ook op de - het zij toegegeven - beperkte betekenis die in de praktijk aan het begrip arbeidsongeschiktheid in
art. 7
met name bij partiële arbeidsongeschiktheid wordt gegeven. In ieder geval mocht Klaverblad verwachten dat dit is gebeurd. Voorzover het niet zou zijn gebeurd, dient dit voor risico van Van Zutphen te blijven.’[28]
4.2.
Garantieclausules
Andere belangrijke clausules die de nodige bespreking van de tussenpersoon behoeven, zijn de garantieclausules. Dit zijn gevaarbeperkende voorwaarden die als ontbindende voorwaarde (art. 6:22 BW) werken[29]. Wordt niet aan bepaalde voorwaarden voldaan, dan zal de verzekeraar niets uitkeren, of bijvoorbeeld een hoger risico hanteren. Voorbeelden zijn de plicht om een alarm te installeren of om zelfdovende prullenbakken te gebruiken. Voor garantieclausules geldt dat deze met een beroep op de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2 BW) bestreden kunnen worden. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer er onvoldoende causaal verband bestaat tussen het niet naleven van de in de garantieclausule voorgeschreven maatregel en de schade zoals die zich heeft verwezenlijkt [30].
Garantieclausules kunnen behoorlijk wat gewicht in de schaal leggen. Illustratief is de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch van 23 mei 2006. Een tussenpersoon adviseerde een cliënt zijn verzekeringen over te sluiten. Het nieuwe totaalpakket bevatte immers een brandverzekering met - op het eerste gezicht - veel gunstiger voorwaarden. Wat echter niet duidelijk werd gecommuniceerd, was dat de premie en voorwaarden onder voorbehoud van inspectie waren, zodat verzekerde na inspectie werd opgezadeld met de plicht een nieuw branddetectiesysteem te laten aanleggen. Omdat dit verzekerde enkele tonnen zou gaan kosten, moest hij genoegen nemen met een eigen risico van ƒ 50.000,-. Ook hier ging het mis; er brak brand uit en het eigen risico van ƒ 50.000,- werd in mindering gebracht op de uitkering. Daarop stelde verzekerde zijn tussenpersoon aansprakelijk voor de schade die hij leed als gevolg van het hoge eigen risico. Het hof oordeelde: ’(...) had zij als verzekeringstussenpersoon dienen te beseffen dat de kans bestond dat het om maatregelen ging waarvan met de uitvoering een substantieel bedrag was gemoeid. Dit had zij dan met Van Oers dienen te bespreken, alvorens er aan mee te werken dat Van Oers de oude verzekering opzegde en in ieder geval voordat zij een nieuwe verzekering per 13 mei 2001 voor Van Oers afsloot. ABN AMRO heeft niet aangegeven waarom zij een dergelijke, kennelijk niet al te veel moeite kostende maatregel achterwege heeft gelaten.’[31]
5.
Eigen verantwoordelijkheid van de verzekerde
Konden problemen rondom clausules, zoals hiervoor beschreven, niet eenvoudigweg voorkomen worden door even de polis door te lezen? Dat is niet uit te sluiten. Vraag is wel, wie dat had moeten doen. Moet de tussenpersoon dit doen, of zal van de verzekerde ook het nodige verwacht mogen worden? Veelal zal een tussenpersoon zijn cliënt aansporen om de polis door te lezen. Daarmee is echter nog niet gezegd dat zo alle verantwoordelijkheid bij de verzekerde zelf komt te liggen [32]. Volgens Kamphuisen behoort bovendien het controleren van een polis juist tot de competentie van een tussenpersoon [33]. Daar komt bij dat we er volgens hem niet zonder meer van uit mogen gaan dat cliënten toegevoegde clausules kunnen controleren op juistheid. Verder is het controlerend vermogen van een cliënt beperkt. Hieruit trekt hij de conclusie dat de eigen onderzoeksplicht zich beperkt tot fouten die voor de gemiddelde leek makkelijk te ontdekken zijn. In concreto zou dit betekenen dat de verzekerde in elk geval de hoogte van de verzekerde som, de hoogte van de premie, de aard van de verzekering en eventuele waranties (garantieclausules) en bijzondere clausules, mits duidelijk op het voorblad vermeld, dient te controleren [34].
5.1.
Belang nakijken polis
Dat het belangrijk is voor een verzekerde om zelf zijn polis(blad) te controleren, kan worden gedemonstreerd aan de hand van een uitspraak van de Rechtbank Alkmaar van 8 februari 2006. Aspirant-verzekerde zocht een autoverzekering voor een VW Kever cabriolet uit 1968. Zij had haar tussenpersoon uitdrukkelijk verzocht een verzekeraar te vinden die niet de eis stelde om een alarm of startonderbreking aan te brengen. Haar tussenpersoon liet weten dat het gelukt was. Als enige eis gold dat de auto ’s nachts in een gesloten ruimte moest worden gestald. Echter, die informatie bleek achteraf onjuist. Aangezien het voertuig een ’oldtimer’ was, hanteerde de verzekeraar een aparte - en strengere - clausule. Toen de auto gestolen werd, weigerde de verzekeraar dan ook om uit te keren. Verzekerde stelde haar tussenpersoon aansprakelijk, maar de vordering werd afgewezen, omdat zij de polis niet had gelezen [35].
5.1.1.
Kritische kanttekening
Wansink heeft zich over deze uitspraak kritisch uitgelaten. Daarbij stelde hij de vraag of de tussenpersoon geheel gezuiverd kan worden voor zijn niet-nakoming wegens het doen van een onjuiste mededeling, nu de verzekerde heeft nagelaten de polis te lezen [36]. Zojuist zagen we al dat Kamphuisen meent dat het controlerend vermogen van verzekeringnemers niet overschat moet worden [37]. Enige terughoudendheid bij het toerekenen van eigen schuld lijkt dan ook op zijn plaats. Iets soortgelijks vinden we bij Vriessendorp-Van Seumeren, zij verwoordt dit als volgt: ’Naar mijn mening is het niet juist indien de verantwoordelijkheid van de tussenpersoon voor juiste adviezen wordt afgezwakt door er op te wijzen dat de verzekeringnemer de fout of de omissie had kunnen ontdekken. Het gaat er om of een redelijk bekwame vakgenoot een dergelijk advies had behoren te geven.’[38]
5.1.2.
Verdeling naar evenredigheid (art. 6:101 lid 1 BW)
Wat bij deze auteurs doorklinkt, is dat de tussenpersoon een eigen verantwoordelijkheid ofwel een eigen zorgplicht heeft. Die zorgplicht houdt niet op te bestaan op het moment dat de verzekerde zijn polisdocumenten ontvangt. In de polis kunnen de tussenpersoon en de verzekerde teruglezen wat er destijds is afgesproken. Daarom zullen beide partijen deze dienen te controleren. Als een tussenpersoon een fout over het hoofd ziet, schendt hij zijn zorgplicht. Als een verzekerde vervolgens zijn polis ongelezen terzijde legt, kan gezegd worden dat hij bijdraagt aan het ontstaan van de schade (art. 6:101 BW). Daarbij kan de mate van deskundigheid van de verzekerde een rol spelen bij de beantwoording van de vraag in hoeverre eigen schuld moet worden toegerekend. Daarbij moet voor ogen worden gehouden dat de tussenpersoon een zelfstandige zorgplicht heeft, die niet afhankelijk is van eventuele deskundigheid van de verzekerde. Wel kan die deskundigheid aan bod komen bij het toerekenen van eigen schuld [39]. Zo bezien lijkt een verdeling van de aansprakelijkheid meer voor de hand te liggen. Dit zien we bijvoorbeeld in het arrest van Hof Amsterdam van 17 augustus 2010. In deze zaak had een tussenpersoon onvoldoende duidelijk gecommuniceerd dat het ontbreken van het juiste alarm tot gevolg zou hebben dat schade door diefstal van dekking zou zijn uitgesloten. Hier stond tegenover dat de verzekeringnemer zijn polis na ontvangst niet had doorgelezen. Het hof verdeelde de schade in dier voege dat de verzekeringnemer 1/3 deel zelf moest dragen [40].
6.
Zorgplicht in de nazorgfase
De laatste fase in het verzekeringsbemiddelingstraject is de nazorgfase. Tijdens de nazorgfase doet de tussenpersoon aan relatieonderhoud. Hij zal zijn cliënten gevraagd en ongevraagd dienen te adviseren. Hij zal wijzigingen doorvoeren en schadeclaims afhandelen [41]. De tussenpersoon heeft er op toe te zien dat de verzekering gedurende de looptijd zijn kracht niet verliest [42]. Dit zal hij kunnen doen door tijdig die wijzigingen door te voeren of aanvullende dekking te verzorgen die de verzekerde nodig heeft. Zijn mogelijkheden om kennis te nemen van belangrijke veranderingen zijn evenwel beperkt [43]. Een tussenpersoon beschikt nu eenmaal niet over een zesde zintuig, zodat hij in hoge mate afhankelijk is van informatie van zijn cliënt. Daarom is het belangrijk dat de tussenpersoon een goede voorlichting geeft en wijst op het belang van het tijdig melden van wijzigingen [44]. Het is vervolgens de taak van de tussenpersoon om wijzigingen correct en met de vereiste spoed door te voeren. Zoals gezegd ligt het initiatief om wijzigingen door te geven bij de verzekerde. Hij is doorgaans de eerste die kennis draagt van een belangrijke wijziging. Toch zal de tussenpersoon ook zelf moeten controleren of bepaalde feiten nog juist en volledig zijn.
6.1.
Nazorgfase, proactief optreden bij wijzigende omstandigheden
Om de verzekering zijn kracht niet te laten verliezen, zal soms proactief optreden van de tussenpersoon verlangd mogen worden. Ik zal dit toelichten aan de hand van twee arresten van de Hoge Raad. Het eerste arrest dateert van 9 januari 1998. De casus was als volgt. Van Dam heeft voor zijn boerderij een verzekering afgesloten met bemiddeling van de Rabobank. Nadat Van Dam is overleden, belde de notaris met de Rabobank om de bankrekening te blokkeren dan wel de tenaamstelling te wijzigen. De boerderij raakte onbewoond en ging op zekere dag in vlammen op. De verzekeraar weigerde uit te keren wegens overgang van het verzekerde belang. Daarnaast werd vanwege de leegstand een beroep gedaan op risicoverzwaring. De erfgenamen stelden vervolgens de tussenpersoon aansprakelijk. De Hoge Raad was van oordeel dat de tussenpersoon had moeten onderzoeken of het overlijden van verzekerde gevolgen had voor de dekking. De Hoge Raad: ’Dit brengt in elk geval, voor zover in deze zaak van belang, mee dat hij, wanneer hij kennis krijgt van het overlijden van de verzekeringnemer, heeft na te gaan welke gevolgen dit voor de verzekeringsovereenkomst heeft - in het bijzonder of de verzekeringsovereenkomst ook na dit overlijden nog (voldoende) dekking biedt en welke maatregelen in dit verband wellicht nodig zijn - en dat hij de erfgenamen van de verzekeringnemer tijdig op een en ander opmerkzaam behoort te maken.’[45]
6.2.
Nazorgfase, proactief zoeken naar ontbrekende informatie
Het tweede arrest is HR 10 januari 2003. Brals B.V. had via zijn tussenpersoon, Octant B.V., een opstalverzekering afgesloten voor een bedrijfspand. Met tussenkomst van een beursmakelaar had de tussenpersoon het risico laten onderbrengen bij verzekeraars. Brals kocht het pand, dat werd bewoond door een oude dame, in eerste instantie voor de grond. Hij deed dit met oog op een uitbreiding van zijn hotel. Het pand werd op een gegeven moment geïnspecteerd door een buitendienstmedewerker van de beursmakelaar en deze informeerde naar de bestemming. Omdat de bestemming nog onbekend was, deelde de tussenpersoon (Octant) mee, dat die informatie later nog zou volgen. Vervolgens verliet de oude dame het pand en besloot Brals het te gaan verbouwen. Er ontstond echter een discussie met de gemeente Hilversum over de bestemming, waardoor het pand leeg kwam te staan. In de polisvoorwaarden stond dat een risicowijzing, zoals een bestemmingswijziging of leegstand, moest worden gemeld. Dit was echter niet gebeurd. Ongelukkigerwijs brandde op kerstdag het pand grotendeels af. Wegens onbekendheid met de risicowijzigingen weigerde de verzekeraar uit te keren. Vervolgens stelde Brals zijn tussenpersoon aansprakelijk. De Hoge Raad oordeelde: ’(...) Dit brengt mee dat hij erop toeziet dat door of namens de verzekeringnemer aan de verzekeraar tijdig alle mededelingen worden gedaan waarvan hij, als redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon, behoort te begrijpen dat die de verzekeraar ervan zullen (kunnen) weerhouden om, voor zover in deze zaak van belang, een beroep te doen op het vervallen van het recht op schadevergoeding wegens de niet-nakoming van de in de polisvoorwaarden opgenomen mededelingsplicht ter zake van risicoverzwarende omstandigheden. Daarbij gaat het om feiten en omstandigheden die aan de assurantietussenpersoon bekend zijn of die hem redelijkerwijs bekend behoorden te zijn. Bij dit laatste geldt dat indien de tussenpersoon met betrekking tot een hem bekende omstandigheid die mogelijk tot een beroep op risicoverzwaring aanleiding kan geven, niet over voldoende gegevens beschikt of niet ervan mag uitgaan dat de gegevens waarover hij beschikt nog volledig en juist zijn, hij daarnaar bij zijn cliënt dient te informeren.’[46]
Het arrest Octant/Brals geeft een mooi overzicht van de zorgplicht. Het toont ook aan dat die zorgplicht zich ver uitstrekt. Toch zou het te overhaast zijn om aan de hand van dit arrest te concluderen dat een tussenpersoon altijd actief naar de ware feiten op zoek moet gaan[47]. In beginsel zal hij alles in staat moeten stellen om de cliënt zo goed mogelijk te verzekeren. Is dat eenmaal achter de rug, dan zal hij een passievere houding mogen aannemen[48]. Hij is dan meer aangewezen op informatie die door de verzekerde zelf wordt verstrekt. Waardoor lijkt het dan alsof in Octant/Brals de tussenpersoon steeds op zoek moet naar de juiste stand van zaken? Dat heeft te maken met het feit dat de tussenpersoon in Octant/Brals op de hoogte was van de risicoverzwarende omstandigheden. Er was voor hem daarom geen excuus om stil te blijven zitten [49]. Als ik uit dit arrest een algemene regel zou willen destilleren, dan zou die als volgt kunnen luiden: ’Een tussenpersoon die enige kennis draagt van omstandigheden die mogelijk consequenties kunnen hebben voor een onder zijn beheer vallende polis, is gehouden om hiernaar onderzoek te verrichten, om informatie in te winnen en daarover de verzekerde te informeren.’[50]
7.
Grenzen aan de zorgplicht
Zoals eerder al werd opgemerkt is de zorgplicht van de assurantietussenpersoon niet onbegrensd. Een voorbeeld hiervan vormt HR 1 oktober 2004. Daarin ging het om een tussenpersoon die zijn verzekerde een ander pakket kon aanbieden, met ruimere dekking dan bij zijn huidige verzekeraar. Die verruiming had te maken met dekking voor eigen gebrek en bederf. Onder zijn oude polis was een dergelijk risico niet gedekt. Bij de andere verzekeraar bestond er wel dekking voor eigen gebrek of bederf. Alleen gold voor motorrijtuigen dat dit uitdrukkelijk op het polisblad moest zijn vermeld. Verzekerde stapte over. Hij was vanaf dat moment ook verzekerd tegen schade als gevolg van eigen gebrek of bederf. Echter, zonder de extra uitbreiding voor motorrijtuigen. Toen drie jaar later spontaan een graafmachine in brand vloog, weigerde de verzekeraar uit te keren. Het ging hier immers om een schade aan een motorrijtuig als gevolg van eigen gebrek. Verzekerde liet het er niet bij zitten en stelde zijn tussenpersoon aansprakelijk. Er werd geprocedeerd tot aan de Hoge Raad, die hem uiteindelijk in het ongelijk stelde: ’Van belang is in dat verband slechts de vraag of van PSW kon worden gevergd bij de advisering van en bemiddeling voor verweerder ter zake van de vraag of deze zijn bij Univé lopende verzekering zou oversluiten naar Delta Lloyd, dat zij de onderhavige kwestie onder de aandacht van verweerder bracht. Mede in aanmerking genomen dat de Univé-polis in het geheel geen dekking bood tegen eigen gebreken van de verzekerde voorwerpen en de Delta Lloyd-polis wél, zij het niet ten aanzien van motorrijtuigen, en voorts dat niet is gesteld dat verweerder in het kader van de polisvergelijking of anderszins naar voren heeft gebracht dat hij een bijzonder belang had bij de uitbreiding van de dekking op dat punt, is ’s hofs oordeel zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk.’[51]
Waar zit nu die begrenzing? Volgens Hengeveld en Jonk-van Wijk gaat het om de vraag of er een concrete aanleiding is die noopt tot handelen[52]. In Octant/Brals bestond die concrete aanleiding uit de kennis die de tussenpersoon had van de risicoverzwarende omstandigheden. In deze casus ontbreekt die concrete aanleiding. Immers, onder de oude polis was verzekerde in het geheel niet verzekerd tegen eigen gebrek. Bij de nieuwe verzekeraar is hij dat wel, alleen had hij dit voor motorrijtuigen nog apart moeten meeverzekeren. Omdat de verzekerde op geen enkele wijze kenbaar heeft gemaakt dat die uitbreiding voor motorrijtuigen zeer belangrijk was, bestond er voor de tussenpersoon geen concrete aanleiding om die aanvullende dekking te realiseren[53].
Een ander voorbeeld van begrenzing van de zorgplicht vormt HR 1 december 2006. Daarin ging het erom in hoeverre een tussenpersoon mag vertrouwen op door de verzekeraar verstrekte informatie. Volgens ons hoogste rechtscollege hoeft een tussenpersoon niet in te staan voor de juistheid van door de verzekeraar verstrekte (telefonische) informatie. Zijn zorgplicht gaat dus niet zover dat hij deze informatie nog eens op juistheid dient te controleren[54] .
8.
Tot besluit
Volgens advocaat-generaal Spier in een interview voor de juristenglossy Mr. magazine zijn de afgelopen tien jaar bij de Hoge Raad claims binnengekomen waarover men daarvoor nooit gehoord had. Volgens Spier zouden we ons op sommige gebieden van het aansprakelijkheidsrecht op een hellend vlak bevinden dat is ingesmeerd met zeep[55]. Je kunt de toename van claims door de jaren heen af doen met termen als ’claimcultuur’ of ’Amerikaanse toestanden’. Je kunt ook spreken van een toenemende mondigheid van en bewustwording bij de deelnemers aan ons rechtsverkeer. Mijn verwachting is dat ook het handelen van de assurantietussenpersoon steeds vaker in de schijnwerpers zal komen te staan. Hij heeft nu eenmaal een verantwoordelijke taak en er wordt op hem gerekend. Uit de rechtspraak valt af te leiden dat zijn zorgplicht vrij ver gaat, maar zeker niet onbegrensd is. Vooral in de aanloop naar het afsluiten van de verzekering gaat de zorgplicht ver. De tussenpersoon is verantwoordelijk voor het vergaren van informatie, het geven van voorlichting en het tijdig afsluiten. Hierna lijkt hij het wat rustiger aan te kunnen doen. Dit is slechts ten dele waar. Hij moet ervoor waken dat de verzekering zijn kracht niet verliest. Daartoe zal de verzekerde zelf initiatieven moeten nemen, maar van een tussenpersoon mag wel een proactieve houding verwacht worden. Want op het moment dat de tussenpersoon een steek laat vallen, zit de verzekerde met de brokken. Het is daarom niet verwonderlijk dat die zal proberen te redden wat er te redden valt door zijn tussenpersoon aansprakelijk te stellen en daarmee dan toch maar dat ingezeepte hellend vlak te betreden.
[1] Advocaat bij Wolf Advocaten te Haarlem.
[2] T.F.E. Tjon Tjin Tai, Zorgplichten en zorgethiek (diss. Amsterdam UvA), Deventer: Kluwer 2006, p. 87.
[3] Ibid, p. 97.
[4] Ibid, p. 97.
[5] Ibid, p. 97.
[6] Ibid, p. 98.
[7] Dit criterium werd voor het eerst gehanteerd in een arrest over het handelen van een medisch specialist, zie: HR 9 november 1990, NJ 1991/26. Voor de tussenpersoon was dit: HR 22 november 1996, NJ 1997/718 (Korea/Trading) (VR 1997/97 m.nt Dorhout Mees; red. VR).
[8] C. de Jong, Zorgplicht bij assurantiebemiddeling, Deventer: Kluwer 2008, p. 57-59. Voor een soortgelijke indeling zie: J.G.C. Kamphuisen, De opdracht aan de assurantietussenpersoon, Zwolle: Tjeenk Willink 1994, p. 6-9.
[9] J.G.C. Kamphuisen, De opdracht aan de assurantietussenpersoon, Zwolle: Tjeenk Willink 1994, p. 27.
[10] Ibid, p. 31.
[11] Ibid, p. 32.
[12] Zie bijv: Hof Leeuwarden 8 juni 2010, LJN BM8234. Voor een geval van opzettelijke verzwijging door de tussenpersoon zie: Rechtbank ’s-Gravenhage 27 augustus 2008, LJN BF2934. Als reden gaf hij: ’mw. (A) zou voor mij en Nationale Nederlanden een zeer goede klant worden. Om die reden, om haar voor mij te winnen, vulde ik Mijn NN niet naar waarheid in.’
[13] Hetzelfde geldt voor de verzekeraar, zie: HR 18 december 1981, NJ 1982/570 (Gielen) (VR 1982/46; red. VR).
[14] HR 11 december 1998, NJ 1999/650. Zie ook: Hof ’s-Hertogenbosch 18 juli 2006, NJF 2006/487.
[15] HR 22 november 1996, NJ 1997, 718 (Korea/Trading).
[16] HR 22 november 1996, NJ 1997, 718
[17] Kamphuisen 1994, p. 30 (zie noot 9).
[18] HR 22 november 1996, NJ 1997/718, (concl. A-G Asser). Asser: ’Van een assurantietussenpersoon, op wie een inspanningsverplichting rust om al datgene te doen wat van een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon mag worden verwacht, kan niet verlangd worden dat hij er voor instaat dat er geen verschil van mening over de inhoud van een omschrijving van het risico op de sluitnota mogelijk zal zijn.’
[19] Kamphuisen 1994, p. 23 (zie noot 9).
[20] Ibid, p. 23.
[21] Ibid, p. 24. In de opsomming van Kamphuisen staat nog een bezoek aan de verzekeraar, internet speelde toen Kamphuisen zijn monografie schreef nog niet echt een rol van betekenis.
[22] Hof ’s-Gravenhage 19 maart 1991, S&S 1992/98.
[23] HR 29 januari 1999, NJ 1999/651 (VR 1999/208; red. VR).
[24] Kamphuisen 1994, p. 34 (zie noot 9); R.M. Vriesendorp-van Seumeren, De positie van de assurantietussenpersoon en zijn relatie tot de verzekeringnemer en de verzekeraar (diss. Amsterdam UvA), Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1989, p. 186; J.H. Wansink, ’Zorgplichten voor de (rechtstreekse) verzekeraar en de bemiddelaar in de Wet op het financieel toezicht (Wft)’,
VA 2009-1
, p. 4.
[25] P. Clausing & J.H. Wansink, Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 5. Bijzondere overeenkomsten.
Deel VI
. De verzekeringsovereenkomst. Deventer: Kluwer 2007, p. 275; Wansink 2009-1, p. 4 (zie noot 25), Wansink spreekt over basisbegrippen.
[26] Asser/Clausing/Wansink 2007, p. 420 (zie noot 25).
[27] HR 9 juni 2006, NJ 2006/326 (Winterthur/Jansen) (VR 2007/121; red. VR); zie ook HR 23 april 2010, NJ 2010/454 (concl. A-G Rank-Berenschot; m.nt. M.M. Mendel), in laatstgenoemd arrest staan A-G Rank-Berenschot en annotator Mendel stil bij de ruimte om onder omstandigheden een beroep op de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid te kunnen doen.
[28] Hof ’s-Gravenhage 16 maart 1993, NJ 1994/284.
[29] Asser/Clausing/Wansink 2007, p. 418 (zie noot 25).
[30] HR 27 oktober 2000, NJ 2001/120 (Bicak/Aegon) (VR 2001/114; red. VR).
[31] Hof ’s-Hertogenbosch 23 mei 2006, NJF 2006/451.
[32] Kamphuisen 1994, p. 38 (zie noot 9).
[33] Kamphuisen 1994, p. 39 (zie noot 9).
[34] Ibid, p.40.
[35] Rechtbank Alkmaar 8 februari 2006, NJF 2006/297.
[36] Wansink 2009-1, p. 7 (zie noot 25).
[37] Kamphuisen 1994, p. 40 (zie noot 9).
[38] Vriesendorp-van Seumeren 1989, p. 217 (zie noot 24).
[39] Rechtbank Zwolle 18 februari 2009, LJN BI9796.
[40] Hof Amsterdam 17 augustus 2010, LJN BN8267.
[41] De Jong 2008, p. 59 (zie noot 8).
[42] Kamphuisen 1994, p. 41 (zie noot 9).
[43] Ibid, p. 41.
[44] Ibid, p. 41.
[45] HR 9 januari 1998, NJ 1998/586 (Rabobank Gorredijk/Van Dam).
[46] HR 10 januari 2003, NJ 2003/375 (Octant/Brals).
[47] Een arrest waarin de zorgplicht wel zo strikt lijkt te worden uitgelegd is: Hof ’s-Hertogenbosch 11 januari 2011, LJN BP 3896.
[48] P.M. Leerink, ’De aansprakelijkheid van de assurantietussenpersoon. Over de verantwoordelijkheden van de assurantietussenpersoon, de cliënt en de verzekeraar naar huidig recht en na invoering van de Wet financiële dienstverlening (Wfd)’, PP 2005-5, p. 154.
[49] Zie ook: W.J. Hengeveld & B.M. Jonk-van Wijk, ’De zorgplicht van de assurantietussenpersoon’, in: P.J.M. Drion e.a. (red.), Tussen persoon en recht (Kamphuisen-bundel), Deventer: Kluwer 2004, p. 117-118.
[50] Ibid, p. 116.
[51] HR 1 oktober 2004, LJN AO9900.
[52] W.J. Hengeveld & B.M. Jonk-van Wijk, ’De Waakplicht van de assurantietussenpersoon kent zijn grenzen’,
AV&S 2005-1, p. 31
; Leerink 2005-5, p. 155 (zie noot 48).
[53] Hengeveld & Jonk-van Wijk 2005-1, p. 31-32 (zie noot 52).
[54] HR 1 december 2006, NJ 2006/657.
[55] Mr. magazine voor juristen, 2010, nr. 10, p. 18.