pag. 33 VR 2008, Slachtoffer met directe actie procedeert 'thuis' tegen buitenlandse verzekeraar

VRA 2008, p. 33
2008-02-01
Prof. mr. C.C. van Dam
Iemand die schade lijdt door een verkeersongeval in het buitenland, kan de aansprakelijke WAM-verzekeraar van het motorvoertuig dagvaarden voor de rechtbank van zijn woonplaats. Dit geldt ook voor het slachtoffer van andere ongevallen maar alleen als het toepasselijke nationale recht hem recht geeft op een directe actie tegen de w.a.-verzekeraar. Het Hof van Justitie bevestigde dit in een beslissing van 13 december 2007.
Deze beslissing bevestigt niet alleen dat Nederlandse benadeelden in geval van een gerechtelijke procedure vaker 'thuis' kunnen blijven maar ook dat Nederlandse aansprakelijkheidsverzekeraars met meer rechtszaken in het buitenland worden geconfronteerd. Bovendien zal de Nederlandse rechter, als gevolg van de uiteenlopende regels voor de bevoegde rechter en het toepasselijke recht, vaker buitenlands recht moeten toepassen.
Slachtoffer met directe actie procedeert 'thuis' tegen buitenlandse verzekeraar
Hof van Justitie EG, 13 december 2007, VR 2008, 27
VRA 2008, p. 33
Prof. mr. C.C. van Dam [1]
1.
Feiten
Op 28 december 2003 raakte de Duitser Jack Odenbreit gewond bij een verkeersongeval in Nederland. Het motorvoertuig was tegen aansprakelijkheid verzekerd bij de Nederlandse verzekeraar FBTO. Odenbreit dagvaardde FBTO voor het Amtsgericht Aachen, de rechtbank van zijn woonplaats.
Het Amtsgericht verklaarde Odenbreits vordering niet ontvankelijk, omdat het vond dat de Duitse rechter niet bevoegd was om van de vordering kennis te nemen. In hoger beroep vernietigde het Oberlandesgericht Köln deze beslissing, omdat het van mening was dat de Duitse rechter wel rechtsmacht toekwam. FBTO ging vervolgens in beroep bij het Bundesgerichtshof (BGH) dat besloot om het Hof van Justitie prejudiciële vragen te stellen. Het BGH deed dit ondanks het feit dat het vond dat er voldoende juridische grondslag was voor de ontvankelijkheid van Odenbreits claim. Met andere woorden: in de opvatting van het BGH kan een benadeelde de verzekeraar van de aansprakelijke persoon dagvaarden voor het gerecht van zijn woonplaats. De belangrijkste reden voor het BGH om het Hof van Justitie toch prejudiciële vragen te stellen, was dat de heersende leer in Duitsland tot een andere conclusie kwam, namelijk dat de vordering niet ontvankelijk was, omdat het hier een aansprakelijkheidsclaim en geen verzekeringsclaim betrof [2] .
2.
Van Verdrag naar Verordening
Sinds 22 december 2000 wordt de bevoegde rechtbank in burgerlijke en handelszaken op grond van het communautaire recht bepaald door de zogenaamde Brussel I Verordening [3] . De geschiedenis van het eenvormige recht op dit gebied is echter al ouder, omdat de Verordening in belangrijke mate is gebaseerd op het Verdrag van Brussel, dat in 1968 door de toenmalige EG-lidstaten werd gesloten. Dit Verdrag werd steeds aangepast bij de toetreding van nieuwe lidstaten [4] . Parallel aan het Verdrag van Brussel gold het Verdrag van Lugano dat in 1988 werd gesloten door de toenmalige EG-lidstaten met de toenmalige EVA-landen (Oostenrijk, Ijsland, Finland, Noorwegen, Zweden en Zwitserland) [5] . Het Verdrag van Lugano was nauwkeurig afgestemd op het Verdrag van Brussel, zodat in West-Europa een bijna uniform systeem van regels van internationaal privaatrecht bestond met betrekking tot de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
Door het Verdrag van Amsterdam van 1999 werden de onderwerpen die werden bestreken door het Verdrag van Brussel onderwerpen van communautair beleid onder titel IV van het EG-verdrag (zie art. 61(c) en 65). Toen in 2000 de Brussel I Verordening het Verdrag van Brussel verving, werd aldus voorzien in een bindend en rechtstreeks toepasselijk communautair instrument (Considerans, overweging 6).
Om twee redenen betekende dit het tijdelijke einde van de eenheid in West-Europa op dit gebied. In de eerste plaats was (en is) de Verordening niet van toepassing op Denemarken, omdat dit land door middel van een Protocol bij het Verdrag van Amsterdam heeft verklaard niet deel te nemen aan de toepassing van Titel IV van het EG-verdrag [6] . Deze oneffenheid is echter uit de weg geruimd door middel van een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Denemarken om de bepalingen van de Brussel I Verordening toe te passen in de verhoudingen tussen Denemarken en de EG [7] .
In de tweede plaats verschilde de Brussel I Verordening op diverse punten van het Verdrag van Brussel en daarmee dus ook van het Verdrag van Lugano. Dit probleem is op 30 oktober 2007 dicht bij een oplossing gebracht door de ondertekening van het nieuwe Verdrag van Lugano tussen de EU en de overgebleven EVA-landen (IJsland, Noorwegen en Zwitserland). Het nieuwe Verdrag van Lugano en de Brussel I Verordening zijn nauwkeurig op elkaar afgestemd, zodat thans in 30 Europese landen dezelfde bevoegdheids-, erkennings- en tenuitvoerleggingsregels gelden.
3.
Uitleg artikelen 9 en 11 Brussel I Verordening
In de zaak waarin het BGH aan het Hof van Justitie prejudiciële vragen stelde, ging het er om of de Duitser Odenbreit een aansprakelijkheidsclaim tegen de Nederlandse WAM-verzekeraar FBTO kon indienen bij de Duitse rechter. Artikel 9 van de Brussel I Verordening lijkt een antwoord op deze vraag te geven. Het relevante deel van deze bepaling luidt als volgt:
1.
De verzekeraar met woonplaats op het gebied van een lidstaat kan worden opgeroepen:
(a)
voor de gerechten van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft of
(b)
in een andere lidstaat, indien het een vordering van de verzekeringnemer, de verzekerde of een begunstigde betreft, voor het gerecht van de woonplaats van de eiser.
Het probleem is echter dat deze bepaling over de bevoegdheid in verzekeringszaken gaat en het kan met recht worden betwist dat Odenbreits claim een verzekeringsclaim is. Zoals reeds opgemerkt (nr 1) werd in het bijzonder door een deel van de Duitse literatuur betoogd dat Odenbreit geen verzekeringsclaim maar een aansprakelijkheidsclaim had. Op grond hiervan zou hij zijn vordering voor de Nederlandse rechter moeten brengen. Dit laatste volgt uit art. 2 en art. 5 lid 3 van de Verordening: deze bepalingen geven als bevoegde rechter respectievelijk de rechter van de woonplaats van de gedaagde (FBTO), dan wel de rechter van de plaats waar het ongeval had plaatsgevonden.
De benadeelde bij een ongeval kan evenmin worden beschouwd als een 'begunstigde' in de zin van art. 9 lid 1 sub b, omdat dit begrip ziet op de begunstigde bij een sommen- of levensverzekering. Het Hof van Justitie vond een extensieve interpretatie van deze term ook niet nodig, omdat de verwijzing in artikel 11 lid 2 naar artikel 9 de sleutel bood voor het antwoord op de door het BGH gestelde vraag (r.o. 27).
Art. 11 lid 2 bepaalt namelijk dat de art. 8-10 van toepassing zijn op de directe actie van de benadeelde jegens de aansprakelijkheidsverzekeraar indien een dergelijke directe actie mogelijk is. Volgens het Hof leidt deze verwijzing ertoe dat de werkingssfeer van art. 9 wordt uitgebreid tot andere categorieën eisers dan de verzekeringnemer, de verzekerde of de begunstigde van de verzekeringsovereenkomst, namelijk de personen die schade hebben geleden en beschikken over een directe actie tegen de verzekeraar van de aansprakelijke persoon (r.o. 26).
Het Hof voert voor deze uitleg van de Verordening ook teleologische argumenten aan. In de eerste plaats refereert het Hof aan Overweging 13 in de Considerans van de Verordening, die inhoudt dat in het geval van verzekerings-, consumenten- en arbeidsovereenkomsten de zwakke partij moet worden beschermd door bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor haar belangen dan de algemene regels [8] . Zou nu de benadeelde van een ongeval het recht worden ontzegd om een vordering tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar in te stellen bij het gerecht van zijn woonplaats, dan zou hem niet dezelfde bescherming worden geboden als die welke de Verordening aan partijen verleent die in verzekeringszaken als zwakke partijen worden beschouwd. Dit zou in strijd zijn met de geest van de Verordening (r.o. 28).
Ten tweede verwijst het Hof naar de vierde WAM-richtlijn [9] . Om te beginnen bepaalt art. 3 van deze Richtlijn dat het slachtoffer een rechtstreeks vorderingsrecht tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar moet worden toegekend. Inmiddels heeft de vijfde WAM-richtlijn [10] de vierde WAM-richtlijn aldus gewijzigd dat nu in overweging 16bis van de considerans uitdrukkelijk wordt gerefereerd aan de art. 9 lid 1 sub b en 11 lid 2 van de in de tussentijd in werking getreden Brussel I Verordening. Daarmee wijst overweging 16bis op het recht van de benadeelde om tegen de verzekeraar een rechtsvordering in te stellen bij het gerecht van zijn verblijfplaats [11] .
4.
Uitlegmethode van het Hof
Het is kenmerkend voor de samenwerking tussen de communautaire wetgever en de communautaire rechter dat het Hof hier veel waarde toekent aan een overweging in een considerans, die een uitleg bevatte van een voordien vastgestelde Verordening. In Nederland zouden we zeggen: sinds wanneer bepaalt de wetgever de uitleg van wetgeving in plaats van de rechter? De Commissie had tijdens de procedure betoogd dat de communautaire wetgever met overweging 16bis in de vierde WAM-richtlijn weliswaar geen bindende uitleg van de bepalingen van de Verordening heeft gegeven maar wel een belangrijk argument leverde voor de erkenning van de bevoegdheid van het gerecht van de plaats waar het slachtoffer woont (r.o. 20). Het Hof gaat echter nog een stap verder en zegt ronduit dat de door het Hof voorgestane uitleg van de Verordening wordt bevestigd door overweging 16bis van de vierde WAM-richtlijn (r.o. 29) [12] .
Ook het BGH had in zijn beslissing al op dit argument gewezen (r.o. 8) en noemde het zelfs maßgeblich. Het baseerde dit op de voorbereidende stukken van de vijfde WAM-richtlijn. Daaruit blijkt dat naar de mening van de Commissie en het Europees Parlement de benadeelde niet alleen een directe actie tegen de WAM-verzekeraar moest krijgen maar ook zou moeten kunnen procederen voor de rechter van zijn woonplaats. Hierop berust de opname van overweging 16bis in de vierde WAM-richtlijn.
Met andere woorden: het BGH en het Hof van Justitie zijn het roerend oneens met de meerderheidsopvatting in de Duitse literatuur en ze zijn het roerend met elkaar eens: de benadeelde kan een directe actie tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar geldend maken voor het gerecht van zijn woonplaats op grond van art. 11 lid 2 jo. art. 9 lid 1 sub b Brussel I.
De uitlegmethode van het Hof van Justitie past in een meer algemeen communautair constitutioneel kader. Ook al zijn overwegingen in een considerans geen bindende voorschriften maar slechts middelen tot uitleg van het desbetreffende wettelijke instrument en ook al is de overweging pas meer dan vier jaar na het aannemen van de Brussel I Verordening in een ander communautair instrument opgenomen, ieder communautair voorschrift moet worden uitgelegd in het licht van het gehele gemeenschapsrecht, zijn doelstellingen en de stand van de rechtsontwikkeling. Ook latere ontwikkelingen dienen daarbij in ogenschouw te worden genomen [13] .
5.
Nationaalrechtelijke onderscheidingen niet van belang
Het Hof overwoog voorts dat de meerderheid van de Duitse schrijvers ten onrechte beslissende betekenis gaf aan de classificatie van de claim van Odenbreit op grond van hun eigen nationale recht: 'Voor de toepassing van de bepalingen van deze verordening is de aard van deze vordering naar nationaal recht namelijk irrelevant, daar de betrokken bevoegdheidsregels zijn opgenomen in een afdeling, te weten afdeling 3 van hoofdstuk II van deze verordening, die algemeen betrekking heeft op verzekeringszaken en niet dezelfde is als die inzake de bijzondere bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst en verbintenissen uit onrechtmatige daad, namelijk afdeling 2 van hetzelfde hoofdstuk. Artikel 11, lid 2, van verordening nr 44/2001 stelt voor de toepassing van deze bevoegdheidsregel als enige voorwaarde dat het nationale recht voorziet in de mogelijkheid om een rechtstreekse vordering in te stellen' (r.o. 30).
Deze opmerking kunnen de desbetreffende Duitse schrijvers in hun zak steken. Bij de toepassing van Europees recht dient men verder te kijken dan het nationale rechtssysteem. Dit is eens te meer van belang met het oog op de aanstaande Rome I Verordening (met betrekking tot het toepasselijke recht op contractuele verbintenissen) en de Rome II Verordening (met betrekking tot het toepasselijke recht op niet-contractuele verbintenissen) [14] . Het Europese recht lost rechtsvragen doorgaans op vanuit een functioneel en pragmatisch denkkader waarin weinig ruimte is voor structurele en dogmatische overwegingen.
De praktische bezwaren van het Hof van Justitie tegen de opvatting van de meerderheid van de Duitse schrijvers en het denken in nationaalrechtelijke classificaties kan ook door het volgende worden geïllustreerd. Men denke aan iemand die gewond raakt bij een verkeersongeval in België. Naar Belgisch recht rust op de WAM-verzekeraar een vergoedingsplicht jegens fietsers, voetgangers en passagiers (art. 29bis WAM). In de Belgische literatuur is het betwist of deze regel een verzekering ten behoeve van een derde is, dan wel een objectieve aansprakelijkheid van de WAM-verzekeraar [15] . Is het een verzekering ten behoeve van een derde, dan zou in de 'Duitse' opvatting de benadeelde als verzekerde op grond van art. 9 lid 1 sub b Brussel I de WAM-verzekeraar voor het gerecht van zijn eigen woonplaats kunnen dagen. Is het een objectieve aansprakelijkheid, dan zou hij dat niet kunnen. Terecht voorkomt het Hof van Justitie deze inconsequentie met zijn beslissing. In theorie zijn bij vragen van verkeersaansprakelijkheid langdurige en diepgaande discussies mogelijk over de grens tussen aansprakelijkheid en verzekering (contract) maar in de praktijk zijn zij niet te scheiden [16] . Dat het Hof bij de interpretatie van Brussel I verkeersslachtoffers en verzekerden over één kam scheert, past dan ook naadloos in deze ontwikkeling.
6.
Directe actie buiten verkeersongevallen
De beslissing van het Hof van Justitie is niet alleen van belang voor verkeersongevallen (waarin EU-breed een directe actie geldt) maar voor alle zaken waarin een benadeelde een directe actie (action directe, Direktklage) heeft tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar van de veroorzaker.
In Nederland is een algemene directe actie mogelijk sinds de invoering van het nieuwe verzekeringsrecht op 1 januari 2006 op grond van art. 7:954 BW [17] . Frankrijk en België kennen een dergelijke directe actie reeds langer: Frankrijk in art. L. 124-3 Code des assurances [18] en België in art. 86 Wet op de Landverzekeringsovereenkomst/Loi sur le contrat d'assurance terrestre) [19] .
Dit is echter anders in landen als Duitsland en Engeland. In Duitsland heeft de benadeelde pas een directe actie ('Direktklage') als de verzekerde insolvent is geworden en tevens diens aansprakelijkheid vaststaat. Dit volgt uit Artikel 157 Versicherungsvertragsgesetz [20] . In het Engelse recht geldt een soortgelijke regel op grond van de Third Parties (Rights against Insurers) Act uit 1930. Section 1 van deze wet voorziet in de overgang van de rechten van de aansprakelijke verzekerde persoon jegens zijn verzekeraar naar de benadeelde derde (statutory subrogation) maar ook hier geldt dat dit pas geschiedt nadat de verzekerde insolvent is geworden en diens aansprakelijkheid vaststaat, dan wel door de verzekeraar is erkend [21] .
Of in een internationaal ongeval de benadeelde tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar een directe actie heeft, wordt bepaald door het recht dat van toepassing is op het ongeval. Vanaf 11 januari 2009 zal dit deel van het internationaal privaatrecht worden gecommunautariseerd door de zogenaamde Rome II Verordening betreffende het toepasselijke recht op niet-contractuele verbintenissen [22] . De belangrijkste regel in deze Verordening is art. 4 lid 1, dat bepaalt dat het toepasselijke recht op een onrechtmatige daad in beginsel het recht is van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen. Dit is de zogenaamde lex loci damni. In overweging 17 van de considerans wordt dit aldus verduidelijkt: 'In geval van letselschade en vermogensschade moet bijgevolg het land waar het letsel of de materiële schade is opgelopen, gelden als het land waar de schade zich voordoet'. Tot de inwerkingtreding van Rome II wordt het toepasselijke recht bepaald door het internationaal privaatrecht van het land waar de procedure wordt gevoerd.
Dit alles kan worden geïllustreerd met een kleine variatie op de FBTO casus, door er vanuit te gaan dat Odenbreit niet gewond was geraakt door een ongeval met een motorrijtuig maar met een fiets. Indien de fietser aansprakelijk is en tegen aansprakelijkheid is verzekerd, is het de vraag of Odenbreit een directe actie tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar zou hebben. Het antwoord op deze vraag hangt af van het toepasselijke recht en dit dient te worden bepaald door het bevoegde gerecht op de basis van diens internationaal privaatrecht. In het geval van Odenbreit is het Duitse gerecht bevoegd en beslist dus het Duitse internationaal privaatrecht over het toepasselijke recht. Op grond van Artikel 40 Abs. I Einführungsgesetz BGB is dit het recht van de plaats waar de aansprakelijke persoon heeft gehandeld (lex loci delicti commissi) [23] , derhalve Nederlands recht. Odenbreit zou dus een directe actie hebben en de aansprakelijkheidsverzekeraar van de fietser voor het gerecht van zijn woonplaats kunnen dagvaarden maar alleen indien het ongeval heeft plaatsgevonden op of na 1 januari 2006, de dag dat de directe actie in Nederland van kracht werd.
In deze gevallen rijst overigens ook de vraag welk recht van toepassing is op het verzekeringscontract op basis waarvan de directe actie tegen de verzekeraar wordt gevoerd. Dit is van iets minder belang in WAM-zaken, omdat het WAM-recht in Europa in belangrijke mate is geharmoniseerd maar het is zeker van belang in andere aansprakelijkheidszaken waarin op basis van een directe actie wordt geprocedeerd. In het algemeen kan de verzekeraar immers zijn verweren uit het verzekeringscontract ook inroepen tegen de derde/benadeelde. Bovendien loopt het nationale verzekeringscontractenrecht in Europa sterk uiteen. Uit art. 4 lid 1 sub b van de ontwerp-Verordening Rome I inzake het toepasselijk recht op contractuele verbintenissen kan worden afgeleid dat een verzekeringscontract naar toekomstig communautair recht vermoedelijk zal worden beheerst door het recht van het land waar de verzekeraar zijn gewone verblijfplaats heeft [24] . Deze regel stemt overeen met wat thans veelal geldt op grond van het nationale conflictenrecht.
7.
Inconsequente bescherming van zwakke partijen
Hoewel de Verordening blijkens de considerans (nr 13) voorziet in een bescherming van de zwakke partij (zie par. 3), heeft het slachtoffer van een ongeval alleen recht op een 'thuiswedstrijd' indien een directe actie van toepassing is. In alle andere gevallen speelt de benadeelde een 'uitwedstrijd' en beschouwt de communautaire wetgever hem niet per definitie als een zwakke partij. De Verordening geeft evenmin andere competentieregels ter bescherming van zwakke partijen, zoals in geval van productenaansprakelijkheid of aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen.
Betoogd kan echter worden dat in geval van personenschade de benadeelde vrijwel steeds als de zwakkere partij kan worden beschouwd indien de veroorzaker van het ongeval is verzekerd. Toch biedt de Verordening hem alleen bijzondere procedurele bescherming indien het toepasselijke recht hem een directe actie geeft. Dat bescherming derhalve afhangt van de 'toevallige' aanwezigheid van een directe actie, roept de vraag op of niet moet worden nagedacht over bijvoorbeeld een Europese harmonisatie van het recht op een directe actie [25] .
De Europese regels inzake internationaal privaatrecht (zoals de Brussel I Verordening en de volgend jaar in werking tredende Rome II Verordening) brengen slechts een indirecte vorm van harmonisatie, omdat er tussen de lidstaten op materieelrechtelijk gebied substantiële verschillen blijven bestaan. Betoogd kan echter worden dat het Europese conflictenrecht in dit soort gevallen juist niet tot meer harmonie maar tot meer disharmonisatie leidt, doordat het een versterkend effect heeft op de materieelrechtelijke verschillen tussen de lidstaten. Dit komt omdat een directe actie eerder zal gelden in landen met een slachtoffervriendelijk aansprakelijkheidsklimaat.
Indien bijvoorbeeld een Nederlandse voetganger in Frankrijk gewond raakt, omdat hij wordt aangereden door een Franse fietser, is in beginsel Frans recht van toepassing [26] . Dit betekent in de eerste plaats dat de benadeelde Nederlander een directe actie heeft en derhalve de Franse aansprakelijkheidsverzekeraar van de fietser kan dagvaarden voor de Nederlandse rechter [27] . Ten tweede kan de Nederlander profiteren van de risicoaansprakelijkheid van de Franse fietser op grond van art. 1384 lid 1 Code civil [28] .
Indien echter een Nederlandse voetganger in Duitsland gewond raakt door een aanrijding met een Duitse fietser, is in beginsel Duits recht van toepassing [29] . Dit betekent in de eerste plaats dat de benadeelde Nederlander geen directe actie heeft en hij derhalve de Duitse aansprakelijkheidsverzekeraar van de fietser niet in Nederland maar in Duitsland moet dagvaarden. Ten tweede kan de Nederlander niet profiteren van een regel van risicoaansprakelijkheid maar dient hij zijn claim te baseren op de algemene onrechtmatige daad-regel van § 823 BGB [30] .
8.
Conclusie
Na drie jaar procederen over ontvankelijkheid kunnen Odenbreit en FBTO zich voor het Amtsgericht Aachen nu eindelijk richten op de inhoudelijke kant van de zaak. Dankzij veel Duitse schrijvers weten we nu zeker dat de benadeelde partij een directe actie kan instellen tegen de verzekeraar van de aansprakelijke partij voor het gerecht van zijn woonplaats. Maar het is de vraag of we daar werkelijk een beslissing van het Hof van Justitie voor nodig hadden. Voor degenen die enigszins thuis zijn in Brussel (en Luxemburg) kwam de beslissing van het Hof immers bepaald niet als een verrassing.
Vanuit rechtspolitiek oogpunt moge de beslissing weinig verrassend zijn, dit laat onverlet dat zij onvermijdelijk ook tot inconsequenties leidt. De uitleg beschermt namelijk slechts een deel van de slachtoffers van ongevallen, namelijk van ongevallen met motorvoertuigen en van ongevallen waarin het toepasselijke recht een directe actie toelaat. Systematisch gezien is het voorts opmerkelijk dat in de Rome II Verordening een aparte regel voor verkeersongevallen is overwogen maar uiteindelijk is afgewezen. Waarom wel een speciale regel voor het forum maar niet voor het toepasselijk recht, zo kan men zich afvragen [31] .
Hoe dit ook zij, benadeelden die over een directe actie beschikken hebben weinig meer te klagen over de keuzemogelijkheden voor een bevoegde rechter. Zij kunnen nu kiezen uit maar liefst drie fora, namelijk de rechter van de eigen woonplaats, van de woonplaats van de gedaagde en van de plaats van het ongeval. Ondanks dat het toepasselijke recht veelal hetzelfde zal zijn, biedt dat mogelijkheden voor forum shopping.
[1] Hoofdredacteur Verkeersrecht, School of Law, Queen Mary, University of London; Molengraaff Instituut, Universiteit van Utrecht ( www.ceesvandam.info ).
[2] BGH 26 September 2006, VI ZR 200/05, nr 2: 'Die überwiegende Meinung in der deutschen Rechtsliteratur lehnt eine Auslegung, wonach ein Gerichtsstand am Wohnsitzgericht des Geschädigten gegeben ist, ab. Sie stützt sich unter anderem darauf, dass die Direktklage keine Versicherungssache im Sinne der Art. 8 ff. EuGVVO sei, weil der Direktanspruch im deutschen internationalen Privatrecht als deliktischer Anspruch verstanden werde und dem Deliktsstatut unterliege'. Tegen ontvankelijkheid keren zich onder anderen Peter Schlosser, EU-Zivilprozessrecht (2003), Art. 11 Rn. 2.; Jan Kropholler, Europäisches Zivilprozessrecht, 8. Auflage (2005), vor Art. 8 Rn. 7, Art. 11, Rn. 4; Reinhold Geimer und Rolf Schütze, Europäisches Zivilverfahrensrecht, 2. Auflage (2004), Art. 11, Rn. 16; Angelika Fuchs, IPRax 2001, p. 425, 426. De minderheidsopvatting wordt onder meer verdedigd door Dirk Looschelders, Anmerkung zu OLG Köln, VersR 2005, p. 1721; Ansgar Staudinger, in: Thomas Rauscher, Europäisches Zivilprozessrecht (2003), Art. 11 Brüssel I-VO Rn. 6; Oskar Riedmeyer, DAR 2004, p. 203, 206; Ulf D. Lemor und Roman Becker, DAR 2004, p. 677, 684. Zie voor een soortgelijke opvatting in Nederland onder meer F.J. Blees en H.J.J. de Bosch Kemper, De Vierde WAM-Richtlijn (III), Verzekerings-Archief 2004, p. 5-11, alsmede M.L.M. Renckens, Rome II: een gemiste kans?, VR 2007, p. 298.
[3] Verordening (EG) no 44/2001 van 22 december 2000, betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
[4] Verdrag van Brussel van 27 september 1968 met betrekking tot de toetreding van nieuwe lidstaten tot dit Verdrag. Verdrag van Brussel betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke handelszaken, zoals gewijzigd bij de verdragen inzake de toetreding van nieuwe lidstaten tot dit Verdrag.
[5] Verdrag van Lugano van 16 september 1988 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
[6] Zie art. 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, Pb nr C 340 van 10 november 1997, p. 101.
[7] Deze overeenkomst is in werking getreden op 1 juli 2007 (Pb L 94 van 4-4-2004).
[8] Met verwijzing naar HvJEG 13 Juli 2000, zaak C-412/98 (Group Josi/UGIC), Jur. 2000, p. I-5925, r.o. 64-65; HvJEG 12 mei 2005, zaak C-112/03 (Société financière et industrielle du Peloux/AXA a.o.), Jur. 2005, p. I-3707, r.o. 40; HvJEG 26 mei 2005, zaak C-77/04 (GIE Réunion européenne and Others/Zurich España-Soptrans), Jur. 2005, p. I-4509, r.o. 17.
[9] Richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG van de Raad (Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering).
[10] Richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 houdende wijziging van de Richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad en Richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven.
[11] Overweging 16 bis luidt als volgt: 'Overeenkomstig artikel 11, lid 2 juncto artikel 9, lid 1, onder b) van Verordening (EG) nr 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (…) kan de benadeelde een rechtsvordering instellen tegen de WA-verzekeraar in de lidstaat waar hij zijn verblijfplaats heeft'.
[12] Het verdient opmerking dat de originele Franse tekst hier het woord 'confirmé' gebruikt. In de meeste andere talen worden soortgelijke termen gebruikt (Spaans: 'confirmada'; Italiaans: 'conferma'; Portugees: 'confirmada'; Roemeens: 'confirmat[a-brevis]'; Duits: 'bestätigt'; Deens: 'bekræftes'; Zweeds: 'bekräftas'). In de Engelse tekst wordt 'confirmé' echter merkwaardigerwijze vertaald met 'supported' wat, zeker in deze context, bepaald niet hetzelfde is. Het is waar dat in het Verenigd Koninkrijk vaak anders tegen de EU wordt aangekeken dan op het continent maar het is de vraag of dit moet worden ondersteund ('supported') door middel van afwijkende vertalingen.
[13] HvJEG 6 oktober 1982, zaak 283/81 (CILFIT), Jur. 1982, p. 3415, 3430.
[14] Zie voor 'Rome II': Verordening (EG) nr 864/2007 van 11 juli 2007; zie voor de laatste versie van de nog niet vastgestelde 'Rome I' Verordening: Europees Parlement, Procedure 2005/0261(COD), Verslag 21-11-2007.
[15] Zie onder meer H. Bocken en I. Geers, TPR 1996, p. 118; L. Cornelis, RW 1998-1999, p. 529; B. Tuerlinckx, TPR 1996, p. 52-53.
[16] Cees van Dam, European Tort Law (Oxford: Oxford University Press, 2006), no 1404-1.
[17] 'Indien in geval van een verzekering tegen aansprakelijkheid de verzekeraar ingevolge artikel 941 de verwezenlijking van het risico is gemeld, kan de benadeelde verlangen, dat indien de verzekeraar een uitkering verschuldigd is, het bedrag dat de verzekerde daarvan ter zake van de schade van de benadeelde door dood of letsel te vorderen heeft, aan hem wordt betaald'. Zie over deze directe actie onder meer C.C. van Dam en E.A. Waal, VR 2005, p. 101-106.
[18] «Assureur ne peut payer à un autre que le tiers lésé tout ou partie de la somme due par lui, tant que ce tiers n'a pas été désintéressé, jusqu'à concurrence de ladite somme, des conséquences pécuniaires du fait dommageable ayant entraîné la responsabilité de l'assuré».
[19] Nederlandse tekst: '1. De verzekering geeft de benadeelde een eigen recht tegen de verzekeraar. 2. De door de verzekeraar verschuldigde schadevergoeding komt toe aan de benadeelde, met uitsluiting van de overige schuldeisers van de verzekerde'. Franse tekst: «1. L'assurance fait naître au profit de la personne lésée un droit propre contre l'assureur. 2. L'indemnité due par l'assureur est acquise à la personne lésée, à l'exclusion des autres créanciers de l'assuré».
[20] 'Ist über das Vermögen des Versicherungsnehmers das Insolvenzverfahren eröffnet, so kann der Dritte wegen des ihm gegen den Versicherungsnehmer zustehenden Anspruchs abgesonderte Befriedigung aus der Entschädigungsforderung des Versicherungsnehmers verlangen'.
[21] Is aan deze voorwaarden voldaan, dan kan de benadeelde de verzekeraar als gesubrogeerde verzekerde dagvaarden voor het gerecht van zijn woonplaats op grond van art. 9 lid 1 sub b van Brussel I. Overigens hebben de Engelse en Schotse Law Commissions in 2001 voorgesteld om het vereiste dat aansprakelijkheid moet vaststaan te schrappen maar deze aanbevelingen zijn door de wetgever niet gevolgd; zie http://www.lawcom.gov.uk/docs/272bill.pdf .
[22] Verordening (EC) No 864/2007 van 11 juli 2007. Zie uitvoeriger over deze Verordening M.L.M. Renckens, Rome II: een gemiste kans?, VR 2007, p. 297-301.
[23] 'Ansprüche aus unerlaubter Handlung unterliegen dem Recht des Staates, in dem der Ersatzpflichtige gehandelt hat'.
[24] Zie Europees Parlement, Procedure 2005/0261(COD), verslag 21-11-2007, met name art. 4 lid 2.
[25] Op 17 december 2007 publiceerde de 'Restatement of European Insurance Contract Law Project Group' (de zogenaamde 'Innsbruck Groep') haar 'Draft Common Frame of Reference' voor een Europees verzekeringscontractenrecht ( www.restatement.info ). Dit ontwerp is gemaakt in het kader van het project van de Europese Commissie inzake een Gemeenschappelijk Referentiekader. Zie ook het Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over 'De Europese verzekeringsovereenkomst' van 15 december 2004 (Pb 2005/C 157/01). Het ontwerp van de Innsbruck Groep bevat (nog) geen directe actie voor de benadeelde jegens de aansprakelijkheidsverzekeraar. Het lot van het ontwerp is overigens nog geenszins zeker: het kan na consultatie en politieke besluitvorming eindigen als een Europese Richtlijn maar evengoed in vergetelheid geraken in een Brusselse bureaulade.
[26] Dit zou het geval zijn op grond van de toekomstige Rome II Verordening en het volgt thans uit art. 3 van het Haags Verkeersongevallenverdrag 1971 ('The applicable law is the internal law of the State where the accident occurred'), waarbij zowel Frankrijk als Nederland partij zijn en dat ook van toepassing is op ongevallen met niet-gemotoriseerde voertuigen (art. 1). Art. 28 van Rome II bepaalt, dat verdragen voorrang hebben op de Verordening. Op de lidstaten die bij dit Verdrag partij zijn zal Brussel echter de nodige druk uitoefenen om het verdrag op te zeggen. Ten behoeve daarvan stelt art. 30 lid 1 sub ii een studie in het vooruitzicht naar de gevolgen van artikel 28 van Rome II met betrekking tot het Haags Verkeersongevallenverdrag.
[27] Op grond van Brussel I kan hij in feite kiezen uit drie fora: de rechtbank van de woonplaats van de aansprakelijke persoon (art. 2 lid 1), de rechtbank van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan (art. 5 lid 3) en de rechtbank van zijn eigen woonplaats (art. 9 lid 1 sub b jo art. 11 lid 2).
[28] Zie C.C. van Dam, Aansprakelijkheidsrecht (2000), nr 215-216.
[29] Dit zou het geval zijn zowel op grond van het huidige Nederlandse en Duitse conflictenrecht als op grond van de toekomstige Rome II Verordening. Het Haags Verkeersongevallenverdrag 1971 zou in een dergelijke casus geen rol spelen, omdat Duitsland bij dit verdrag geen partij is.
[30] Zie C.C. van Dam, Aansprakelijkheidsrecht (2000), nr 402-404.
[31] Zie ook M.L.M. Renckens, Rome II: een gemiste kans?, VR 2007, p. 300-301.