pag. 302 VR 2008, Rekenen wij correct?

VRA 2008, p. 302
2008-10-01
C. Visser
In 1971 introduceerde Pals computerberekeningen bij overlijdensschade. [1] Hij behandelde diverse rekenkundige aspecten in dit tijdschrift. [2] Zijn uitgangspunt was om het rekenwerk in computerlogica te stoppen en discussie beperkt te houden tot uitgangspunten. [3] Dat is de praktijk geworden. Een algemenere benadering van het rekenwerk is te vinden bij o.a. Ten Boom. [4] Dat in de logica dubieuze aspecten verstopt zitten, is vrijwel niet bekend.
Algemeen denkt men dat als men de juiste cijfers in het rekentuig stopt, het juiste resultaat eruit komt rollen. Die gedachte is grotendeels terecht, maar niet bij overlijden. Daarvoor bestaat een te groot verschil tussen de modellen. Om die verschillen duidelijk te maken behandel ik wat geschiedenis, wanneer wij sterven en hoe wij onderhouden. De nadruk ligt op de jaarlijkse toerekening van inkomens, iets dat in jurisprudentie en literatuur vrijwel onbehandeld bleef.
Rekenen wij correct?
VRA 2008, p. 302
C. Visser [5]
De computer
Tot en met de jaren tachtig was het gebruikelijk om schade op eenvoudige wijze te kapitaliseren. Daarvoor hadden wij geen computer nodig. Rentetafels voor schoolgebruik volstonden. [6] Hier en daar ligt op een bureau nog wel de schijf van Pals, [7] die antiquarische waarde begint te krijgen en voor sommigen een nostalgische waarde heeft. Deze schijf leek voor wa-verzekeraars een goed alternatief voor de tafels in onze schoolboekjes, want het resultaat was goedkoper omdat in de schijf sterfte zat en in de schoolboekjes niet.
Rekenen met de enkele kapitalisatiefactor van de schijf was eenvoudig en voor ieder begrijpelijk. De loopbaanontwikkeling kon je benaderen door een iets hoger vast jaarbedrag. Pensioenschade bestond niet. De berekening van een contante waarde gebeurde vaak tijdens een bespreking. Men wist direct waar men aan toe was.
Pals liet zien dat je met de computer op snelle wijze diverse scenario's kunt doorrekenen. [8] Met de computer ben je niet gebonden aan één kapitalisatiefactor en jaarschade. Alles mag zoveel variëren als nodig is. In de jaren zestig begon men de overlijdensschade budgettair te benaderen. [9] Alleen als de kostwinner overleed, ontstond schade. De besteding van het inkomen werd gesplitst in vaste en variabele lasten. Vaste lasten blijven ook na overlijden ongewijzigd bestaan. De variabele lasten zijn persoonsgebonden en worden geïndividualiseerd aan de hand van oud onderzoek naar consumptie, waaruit de Amsterdamse schaal voortvloeide. [10] Deze schaal is in 90 jaar vrijwel onveranderd gebleven. Vermijding van discriminatie heeft ertoe geleid dat het uitgangspunt dat de man 10% meer consumeerde dan de vrouw is vervallen. Omdat de behoefte van kinderen volgens de schaal vrijwel jaarlijks wijzigt, verandert daarmee ook de consumptie van het gezinsbudget. Dat was één van de vele factoren waardoor het vrijwel onmogelijk werd met één kapitalisatiefactor te werken.
Amsterdamse schaal
man
100
 
 
vrouw
100
 
 
kind
vanaf
 
 
0
15
7
50
1
20
8
55
2
25
9
60
3
30
11
65
4
35
13
70
5
40
15
75
6
45
17
80
De computer liet het aanbrengen van meer nuances toe. Dat impliceerde veelal dat de schade voor de aansprakelijke duurder werd. De neiging was en is om bij elke variant steeds in het voordeel van de benadeelde te rekenen. De computerberekening kreeg een sterke impuls omdat belastingschade werd uitgevonden, die niet met de hand kan worden uitgerekend.
De rekenmodellen
De behoefte ontstond om een neutrale standaard te ontwikkelen die door iedereen gebruikt kon worden. Bij een actuarieel bureau van een grote verzekeraar was een model, Confident, ontwikkeld. Dat kwam rekenkundig met het toenmalige model in de jaren tachtig van Pals overeen. Om een neutrale standaard te realiseren werd Confident overgedragen aan een automatiseringsbureau waarvan verzekeraars veel gebruik maakten, het tegenwoordige ABZ. [11] Vertegenwoordigers van verzekeraars en belangenbehartigers vormden commissies die bevorderden dat het model als een neutrale standaard geaccepteerd werd, eerst onder de naam Audalet, nu A-letsel. De aanpassing aan ontwikkelingen is van veel waarborgen voorzien. Er is gedegen besluitvorming met consensus tussen de halende en betalende bloedgroepen over de kern van het programma. Dat brengt wel een nadeel mee, het model is niet erg flexibel.
Enkele deskundigen hebben, mede in verband met flexibiliteit, eigen modellen ontwikkeld. De bekendste is NRL. [12] NRL maakt weliswaar voornamelijk gebruik van A-letsel, maar ook van een eigen model. 'Nieuwkomers' zijn het RekenBureau [13] en het Instituut voor Berekening Letselschade BV [14] (IVBL). Net als NRL gebruikt het RekenBureau A-letsel, maar heeft daarnaast ook een eigen model, met de naam het RekenProgramma. Ook
BSA
, [15] dat inmiddels is geprivatiseerd, heeft een rekenmodel voor overlijdensschade, dat vooral ingezet is in verband met VOA-vorderingen.
De belangrijkste tegenhanger van A-letsel is het intussen verder ontwikkelde model van de Pals groep, [16] dat voortborduurt op de programmatuur van Pals uit de jaren tachtig. Zelf beschik ik ook over spreadsheets waarmee ik berekeningen kan uitvoeren.
Alleen IVBL heeft voor zover ik weet een afwijkende verwerking van het contant maken. Men gebruikt de door Pals voorgestane methode van de herbeleggingsfictie. [17]
Sterfte
Een essentieel onderdeel bij het contant maken is, naast een rendements- en inflatiepercentage, de toepassing van sterftetabellen of, voor de optimisten onder ons, overlevingstabellen. Alle modellen kennen dezelfde tabel, de bevolkingstafel GBM/V 2000-2005 van het Actuarieel Genootschap. [18] Deze tafel geeft een actuariële afronding van de in de periode 2000 tot 2005 waargenomen sterfte van de mannelijke en vrouwelijke bevolking in Nederland.
Levenverzekeraars gaan anders met sterfte om dan letselschaderekenaars. Afhankelijk van de vraag of de verzekering uitkeert bij leven of dood creëert de levenverzekeraar sterftewinst door leeftijdsterug- of -vooruitstelling toe te passen. In andere woorden, je hanteert de cijfers voor iemand die resp. een paar jaar jonger of ouder is.
Er kunnen redenen zijn om bij een letselschadeberekening een leeftijdscorrectie toe te passen. Met verwijzing naar Köster [19] leek het Mok billijk algemeen aan te nemen dat de overledene gezond was, waarvoor hij een leeftijdsterugstelling van drie jaar voor mannen en vrouwen verantwoord vond. [20] De achterliggende gedachte was dat de sterftetafels de waargenomen sterfte weergeven van gezonde en ongezonde mensen. De mening van Mok is niet gevolgd. Dat ligt voor de hand. Zou zonder onderzoek van een betere dan gemiddelde gezondheidstoestand uitgegaan worden, dan zou dat niet in overeenstemming met de statistieken zijn. Gaat men over tot nader onderzoek, dan kan dat snel in strijd zijn met de persoonlijke levenssfeer van de overledene. [21]
Onze letselschadeberekeningen zijn zo ingewikkeld geworden dat het toevoegen van welke nuance dan ook niet kan dienen tot een beter resultaat. De woorden van Stadermann: 'Het aansprakelijkheidsrecht is te moeilijk geworden' [22] zijn mij uit het hart gegrepen. Hij had het weliswaar over de billijkheidscorrectie, maar hetzelfde gaat naar mijn mening op voor onze berekeningen die aan nabestaanden niet meer te verklaren zijn.
Met leeftijdscorrectie kom je vlug op glad ijs terecht. Het zou toch wel indiscreet worden als een aansprakelijke ging speuren naar bijv. het rookgedrag. Statistisch bestaat daar alle reden voor en levenverzekeraars houden daarmee terecht rekening. Uit het 50-jarig onderzoek van Doll & Peto blijkt dat roken de eindleeftijd met 10 jaar verlaagt. [23] Een leeftijdsvooruitstelling met 10 jaar verlaagt de schade aanzienlijk. Ook adipositas (corpulentie) geeft reden voor een leeftijdsvooruitstelling, [24] evenals diabetes. [25]
In de behandeling van letselschade hoort dit onderwerp naar mijn mening niet thuis en dienen de mogelijkheden tot correcties in de weging van goede en kwade kansen tegen elkaar weg te vallen.
Prognosetafels
In België heeft de rechterlijke macht een lijst met schadenormen ontwikkeld, de Indicatieve tabel. De tabel wordt algemeen toegepast. Eén van de normen is dat de ongecorrigeerde tafels van het Belgische nationaal instituut voor de statistiek gebruikt moeten worden. [26] Vooral de rechter in Vlaanderen begint de daarmee in overeenstemming zijnde methode Levie te vervangen door de tafels van Schrijvers.
Schrijvers zegt over het verschil [27] : 'De sterftetafels die worden gepubliceerd door de FOD Economie zijn statische retrospectieve tafels die geen rekening houden met de progressieve ontwikkeling van de levensduur in het verleden. Ze leren ons dus niets over de waarschijnlijk langere levensduur. De dynamische prospectieve tafels ramen daarentegen volgens een actuarieel model de toekomstige ontwikkeling van de levensduur door de waargenomen veranderingen in het verleden te extrapoleren naar de toekomst'.
Vrij vertaald meent Schrijvers dat uit het verloop in de tafels blijkt dat Belgen steeds ouder worden, wat in de berekeningen moet worden verwerkt. Hetzelfde fenomeen ziet men in Engeland. [28] In deskundigenberichten verlaat men de waargenomen sterfte (period - or current - life expectancy) en gaat men over tot opname van de geprognosticeerde sterfte (cohort - or generation - life expectancy).
Uit gegevens van het CBS valt op te maken dat de gemiddelde levensverwachting in Nederland toeneemt hetgeen, uit onderstaande statistiek blijkt. [29]
 
Levenverzekeraars in Nederland maken ook wel gebruik van prognosetafels, met name de generatietafels 2008. Eind januari 2007 heeft het Actuarieel Genootschap de Prognosetafel 2050 beschikbaar gesteld voor gebruik. Een argument tegen deze tafels is dat ergens een einde moet zijn aan de toename van de levensduur.
Langer leven kan afhankelijk van je perceptie een goede of kwade kans zijn. De schaderegeling voorziet in vele elementen van goede en kwade kansen. Om daarvan één enkele, zoals levensverwachting, eruit te lichten, vind ik door de onzekerheid daarover niet wenselijk.
Jaarschade
De Belgische methode als opgenomen in de Indicatieve tabel, par. 55 , zou een goed begin voor normering voor ons zijn. Daarin wordt de eigen variabele consumptie van de benadeelde van het gezinsinkomen afgetrokken. De eigen consumptie van de overledene is het gezinsinkomen gedeeld door het aantal gezinsleden + 1. Wij moeten het echter doen met onze rekenmodellen.
A-letsel onderscheidt zich door het gebruik van tabellen waarin te zien is hoe het model de jaarschade berekent. Dat maakt het programma zo mooi transparant. Andere modellen kennen kolommen in plaats van tabellen, zonder dat de relaties tussen de kolommen gegeven worden. Staan veertig kolommen naast elkaar dan begrijp ik niet hoe deze in onderling verband staan. Dat begrip kan wel ontstaan door de kolommen in eenzelfde tabel als die van A-letsel onder te brengen. [30] De rekenvoorbeelden hieronder zijn gebaseerd op de volgende volledig fictieve uitgangspunten:
Inkomen
zonder ongeval
met ongeval
overledene
30.000
 
partner
20.000
22.000
kind 1
0
0
kind 2
0
0
vaste lasten
20.000
20.000
Amsterdamse schaal
overledene
100
100
partner
100
100
kind 1
80
80
kind 2
20
20
Bij het inkomen van de partner is ervan uitgegaan dat dezelfde inkomsten voor en na het ongeval bestaan, maar dat het netto inkomen door een lagere belasting met ongeval stijgt.
A-letsel heeft bij deze uitgangspunten de volgende jaarschade.
Tabel 1
In de berekening komen de inkomens op een grote hoop, het Consumptief inkomen zonder ongeval.
De kosten om dezelfde levensstandaard te voeren, onafhankelijk van het aantal gezinsleden, zijn de vaste lasten; in dit geval 20.000.
Het verschil tussen het totale gezinsinkomen en de vaste lasten zijn de variabele lasten, 50.000-20.000 = 30.000. Wat variabel te consumeren is, wordt verdeeld onder de gezinsleden via de sleutel van de Amsterdamse schaal (reeds genoemd in par. De computer).
De vaste lasten worden verdeeld volgens het Reindersarrest. [31] De Hoge Raad maakte met dit arrest een einde aan het gebruik de vaste lasten volledig aan de weduwe of weduwnaar toe te rekenen. Het beginsel werd dat verdeling over ouder en kind moest gebeuren in de verhouding 2:1.
Het saldo van de variabele behoefte zonder ongeval exclusief de behoefte van de overledene (10.000+8.000+2.000 = 20.000) verhoogd met de vaste lasten met ongeval (10.000+5.000+5.000 = 20.000) is de totale behoefte met ongeval (per nabestaande) 20.000+13.000+7.000 = 40.000.
Gezins-
Cons.
Vaste
Var.
Ams.
Vaste
Verd.
Tot.
Cons.
Toer.
Schade
lid
ink.
Lasten
beh.
Schaal
lasten
V.L.
beh.
ink.
Ink.
 
 
z.o.
z.o.
z.o.
 
m.o.
m.o.
m.o.
m.o.
m.o.
 
overl.
30.000
 
10.000
100
 
 
 
 
 
 
partner
20.000
 
10.000
100
10.000
2
20.000
22.000
11.000
9.000
kind 1
0
 
8.000
80
5.000
1
13.000
0
8.800
4.200
kind 2
0
 
2.000
20
5.000
1
7.000
0
2.200
4.800
totaal
50.000
20.000
30.000
300
20.000
4
40.000
22.000
22.000
18.000
De schade van de nabestaanden totaal is het verschil tussen de totale behoefte met ongeval en het toerekenbaar inkomen met ongeval 40.000-22.000 = 18.000.
Het inkomen met ongeval van de partner wordt over de nabestaanden verdeeld, waarover hierna meer. In A-letsel heeft kind 1 aan schade 4.200 en kind 2 kan 4.800 vorderen.
Verschillen in methoden
Het essentiële verschil tussen de modellen betreft wat in A-letsel de toerekening van het inkomen met ongeval wordt genoemd. [32] Zijn er geen kinderen, dan komen de modellen met elkaar overeen. Als er kinderen zijn dan ontstaan zeer grote verschillen per persoon, maar het totaal van de schade blijft hetzelfde. Zonder dat de rekenkundige oorzaak zichtbaar is, ontstaan de volgende verschillen:
Gezins-
Schade
 
 
 
lid
A-letsel
Pals
BSA
Visser
partner
9.000
6.000
9.000
1.333
kind 1
4.200
7.800
5.520
10.733
kind 2
4.800
4.200
3.480
5.933
totaal
18.000
18.000
18.000
18.000
Tabel 2
Zonder verder te nuanceren is de te vergoeden schade volgens art. 6:108 BW en jurisprudentie het deel van het levensonderhoud, dat als gevolg van het overlijden door de overledene wordt gederfd door iedere nabestaande, [33] zowel voor wat betreft de vaste als de variabele lasten. [34] Indien er twee inkomens zijn, moet dus beoordeeld worden welke de mate is, waarin de overledene onderhield. De mate waarin de partner onderhield is daarvan het complement.
A-letsel maakt de eerste stap door het volledige onderhoud in vaste en variabele lasten met ongeval [35] aan de overledene toe te rekenen. Als ook de partner onderhield dan neemt de rekenaar in het programma het inkomensdeel waarmee de partner in zijn of haar mate onderhield als gezinsinkomen met ongeval op. [36] Als tweede stap rekent het programma dat inkomen met ongeval gedeeltelijk toe aan de kinderen en trekt dat van de totale behoefte met ongeval af. Wat toegerekend wordt per kind is:
'Inkomen met ongeval gedeeld door het totaal van de punten van de Amsterdamse schaal (m.o.) vermenigvuldigd met de punten van de Amsterdamse schaal m.o. voor het betreffende kind.'
In cijfers is dat in
tabel 1
voor kind 1:
22.000 x 80/(100+80+20) = 8.800
en voor kind 2:
22.000 x 20/(100+80+20) = 2.200.
Het resterende blijft bij de partner.
Jaarschade BSA
BSA
werkt niet in tabellen zoals A-letsel, maar in kolommen. Geconverteerd naar een tabel komt de jaarschade van BSA neer op:
Tabel 3
Vergelijkt u deze tabel met die van A-letsel ( tabel 1 ), dan ziet u dat het consumptief inkomen van de partner met ongeval anders aan de kinderen wordt toegerekend.
BSA
laat de partner de kinderen niet alleen via de Amsterdamse schaal, betrokken op de variabele lasten, onderhouden, maar ook via de 'Reinderspunten' betrokken op de vaste lasten.
De formule die
BSA
gebruikt is:
'Inkomen met ongeval vermenigvuldigd met het percentage vaste lasten gedeeld door het totaal van de Reinderspunten met ongeval, opgehoogd met inkomen met ongeval onder aftrek van inkomen met ongeval vermenigvuldigd met het percentage vaste lasten, waarbij het resultaat van deze aftreksom, gedeeld wordt door het totaal van de punten van de Amsterdamse schaal (m.o.) en vermenigvuldigd met de punten van de Amsterdamse schaal voor het betreffende kind.'
In cijfers voor kind 1:
22.000 x 40%/4+(22.000-22.000 x 40%)/(100+80+20) x 80 = 7.480
De schade is 13.000-7.480 = 5.520
en voor kind 2:
22.000 x 40%/4+(22.000-22.000 x 40%)/(100+80+20) x 20 = 3.520
De schade is 7.000-3.520 = 3.480
De schade van de partner is de totale behoefte onder aftrek van het inkomen met ongeval verminderd met wat naar de kinderen gaat:
20.000-(22.000-7.480-3.520) = 9.000.
Gezins-
Cons.
Vaste
Var.
Ams.
Vaste
Verd.
Tot.
Cons.
Toer.
Schade
lid
ink.
Lasten
beh.
Schaal
lasten
V.L.
beh.
ink.
Ink.
 
 
z.o.
z.o.
z.o.
 
m.o.
m.o.
m.o.
m.o.
m.o.
 
overl.
30.000
 
10.000
100
 
 
 
 
 
 
partner
20.000
 
10.000
100
10.000
2
20.000
22.000
11.000
9.000
kind 1
0
 
8.000
80
5.000
1
13.000
0
7.480
5.520
kind 2
0
 
2.000
20
5.000
1
7.000
0
3.520
3.480
totaal
50.000
20.000
30.000
300
20.000
4
40.000
22.000
22.000
18.000
Jaarschade Pals groep
De kolommen van één jaar schade bij de Pals groep geconverteerd naar een tabel zijn:
Tabel 4
De Pals groep rekent niet het inkomen van de partner met ongeval toe aan de kinderen, maar een deel van het partnerinkomen zonder ongeval.
De formule van het door de partner verschafte onderhoud is:
'Inkomen partner zonder ongeval gedeeld door totaal gezinsinkomen zonder ongeval vermenigvuldigd met de totale behoefte van het betreffende kind met ongeval.'
In cijfers voor kind 1:
20.000/50.000 x 13.000 = 5.200
De schade is 13.000-5.200 = 7.800
en voor kind 2:
20.000/50.000 x 7.000 = 2.800
De schade is 7.000-2.800 = 4.200
De schade van de partner is de totale behoefte onder aftrek van het eigen inkomen met ongeval verminderd met wat naar de kinderen gaat:
20.000 - (22.000-8.000) = 6.000
Gezins-
Cons.
Vaste
Var.
Ams.
Vaste
Verd.
Tot.
Cons.
Toer.
Schade
lid
ink.
Lasten
beh.
Schaal
lasten
V.L.
beh.
ink.
Ink.
 
 
z.o.
z.o.
z.o.
 
m.o.
m.o.
m.o.
m.o.
m.o.
 
overl.
30.000
 
10.000
100
 
 
 
 
 
 
partner
20.000
 
10.000
100
10.000
2
20.000
22.000
8.000
6.000
kind 1
0
 
8.000
80
5.000
1
13.000
0
-5.200
7.800
kind 2
0
 
2.000
20
5.000
1
7.000
0
-2.800
4.200
totaal
50.000
20.000
30.000
300
20.000
4
40.000
22.000
0
18.000
Het model van de Pals groep kent een afwijkende toepassing van de Amsterdamse schaal. In de andere modellen is de inschaling afhankelijk van de leeftijd van het betrokken gezinslid per een bepaalde schadedatum, voor zover ik begrijp 1 januari van ieder jaar. Bij de Pals groep hangt de inschaling af van de geboortedag, waardoor breukdelen in de toepassing voorkomen. Rekenkundig is dat niet onjuist. Echter, doordat de Pals groep met breukdelen werkt èn kolommen hanteert, zijn hun berekeningen nauwelijks na te rekenen. [37]
Andere benadering
In mijn visie hangt de mate waarin de overledene onderhoudt niet af van enige omstandigheid met ongeval zoals bij A-letsel,
BSA
en de Pals groep. Het kenmerkende verschil tussen mijn benadering en die van de Pals groep is, dat bij mij de verhouding in het onderhoud door de ouders niet bepaald wordt door de verhouding van hun netto inkomens, maar van het deel van hun inkomens dat de eigen behoefte overstijgt. Die eigen behoefte is het saldo van de aan de betrokkene toe te rekenen vaste en variabele lasten zonder ongeval. Daarvoor stel ik de Reinderspunten voor elke ouder ook zonder ongeval op 2 en voor de kinderen op 1. Het totaal aan Reinderspunten is zonder ongeval 6 en met ongeval 4. In tegenstelling tot de andere methoden benader ik het onderhoud door de overledene dus niet spiegelbeeldig vanuit het onderhoud door de partner en kom mede daarom op een iets andere tabel:
Tabel 5
De formule van het door de overledene verschafte onderhoud, alles zonder ongeval, is:
'Inkomen overledene verminderd met aan de overledene toerekenbare vaste en variabele lasten, gedeeld door de optelling daarvan met het inkomen partner verminderd met aan de partner toerekenbare vaste en variabele lasten vermenigvuldigd met de totale behoefte van het kind.'
In cijfers voor kind 1:
(30.000-2/6 x 20.000-100/300 x 30.000)/((30.000-2/6 x 20.000-100/300 x 30.000) + (20.000-2/6 x 20.000-100/300 x 30.000)) x 11.333 = 9.067
en voor kind 2:
(30 000-2/6 x 20.000-100/300 x 30.000)/((30.000-2/6 x 20.000-100/300 x 30.000) + (20.000-2/6 x 20.000-100/300 x 30.000)) x 5.333 = 4.267
Voor de partner geldt dat deze pas dan onderhoudsschade lijdt indien de overledene hem of haar onderhoudt, m.a.w. indien de partner zich niet volledig zelf onderhoudt. In het gegeven voorbeeld heeft de partner een inkomen van 20.000, waartegenover een behoefte staat van 6.667 + 10.000 = 16.667. Omdat het inkomen hoger is, voorziet de partner in de eigen behoefte. De partner wordt dus niet door de overledene onderhouden maar onderhoudt naast de overledene de kinderen en wel voor 20.000 - 16.667 = 3.333.
Gezins-
Cons.
Verd.
Vaste
Var.
Ams.
Tot.
Onderh.
Vaste
Cons.
Diff.
Ond.
Schade
lid
Ink.
V.L.
lasten
beh.
Schaal
beh.
nomin.
lasten
ink.
vaste
door
 
 
z.o.
z.o
z.o.
z.o.
 
z.o.
 
m.o.
m.o.
lasten
overl.
 
overl.
30.000
2
6.667
10.000
100
16.667
13.333
 
 
 
 
 
partner
20.000
2
6.667
10.000
100
16.667
3.333
10.000
22.000
3.333
0
1.333
kind 1
 
1
3.333
8.000
80
11.333
 
5.000
 
1.667
9.067
10.733
kind 2
 
1
3.333
2.000
20
5.333
 
5.000
 
1.667
4.267
5.933
totaal
50.000
6
20.000
30.000
300
50.000
16.667
20.000
22.000
6.667
13.333
18.000
Er treedt naast de onderhoudsschade nog een andere schade op, namelijk de stijging van de vaste lasten door ongeval, omdat deze zonder ongeval door vier personen worden gebruikt en met ongeval door drie personen. Per nabestaande moet daarom de relatieve stijging van de vaste lasten bij het onderhoud worden opgeteld om de verhaalbare schade te krijgen.
De verhaalbare schade is voor kind 1:
1.667 (stijging vaste lasten) + 9.067 = 10.773
en voor kind 2:
1.667 + 4.267 = 5.933
Voor de partner is de schade het verschil in inkomen zonder en met ongeval verhoogd met de stijging in de vaste lasten:
20.000 - 22.000 + 3.333 = 1.333.
Enkele aspecten van de verschillen
Vele wegen leiden naar Rome. Zolang het resultaat niet onredelijk is, maakt de route niet uit. Bezie je
tabel 1
, dan is de conclusie dat A-letsel niet redelijk rekent, terwijl de gebruikte uitgangspunten realistisch zijn en niet uitzonderlijk. [38]
Vergelijk daarvoor kind 1 met kind 2. Kind 1 heeft een behoefte die 6.000 groter is dan kind 2. De vaste lasten zijn voor de kinderen gelijk. Dan moet de schade doordat de overledene niet meer in het onderhoud van de kinderen voorziet voor kind 1 veel groter zijn dan voor kind 2. Toch rekent A-letsel voor kind 2 een grotere schade uit.
A-letsel gaat ervan uit dat de partner de kinderen onderhoudt met een deel van het inkomen en verdeelt dat uitsluitend via de sleutel van de Amsterdamse schaal, terwijl onderhoud samengesteld is uit vaste en variabele lasten. A-letsel betrekt deze schaal dus op vaste lasten.
Doordat kind 1 hoger ingeschaald is in de Amsterdamse schaal krijgt deze ook veel meer toegerekend van het partnerinkomen met ongeval dan wanneer de Reinderspunten op diens vaste lasten zouden zijn betrokken. De schade van kind 1 is daardoor te laag.
BSA
en de Pals groep doen dat beter. BSA rekent het partnerinkomen met ongeval via de sleutels van de Amsterdamse schaal en Reindersarrest toe aan de kinderen. Als wij echter de mate van onderhoud door de overledene moeten berekenen, noodzakelijkerwijze zonder ongeval, dan zie ik niet in hoe dat met de Amsterdamse schaal- en Reindersverhoudingen met ongeval kan worden benaderd. Dat zijn nu eenmaal verhoudingen die flink afwijken van die zonder ongeval.
Verder zie ik niet in waarom
BSA
, in tegenstelling tot de Pals groep, maar net als A-letsel, het hogere netto inkomen van de partner met ongeval in de toerekening betrekt. BSA en A-letsel rekenen daardoor het belastingvoordeel dat voor de partner ontstaat (gedeeltelijk) toe aan de kinderen.
Daar komt bij dat volledige onduidelijkheid over de fiscale invloeden bestaat in geval van cumulatie met extra inkomsten met ongeval. Welk inkomen krijgt de heffingskortingen, welk komt in een hogere of lagere tariefgroep?
De Pals Groep hanteert de verhouding tussen de netto inkomens van overledene en partner en betrekt dat op de totale vaste en variabele lasten per persoon met ongeval. Ook Pals gebruikt dus een vergelijking van onderhoud door overledene met dat door de partner betrokken op elementen met ongeval. De mate van onderhoud door de overledene staat evenwel los van lasten met ongeval.
Bovendien verhoudt de mate waarin de ouders onderhielden zich in mijn ogen niet in relatie tot het ongecorrigeerde netto inkomen van de één met dat van de ander, maar in de verhouding van wat men aan ruimte tot onderhoud overhoudt na eigen consumptie.
De rekenproblemen zijn terug te voeren op het gebruik voor het Reindersarrest. In het
model
van Pals van 1975 [39] werden met de vaste lasten twee berekeningen uitgevoerd:
1
de vaste lasten werden van het inkomen afgetrokken om de hoogte van variabele lasten te berekenen,
2
de behoefte van de weduwe werd volledig opgehoogd met de vaste lasten.
Pals ging toen nog uit van een traditioneel rolmodel. De man die overleed, was de kostwinner. Zijn weduwe had geen inkomen. Het Reindersarrest maakte een eind aan het gebruik, iets afwijkend van de gewijzigde visie van Pals. [40] De Hoge Raad gaat ervan uit dat het levensonderhoud waarin de overledene voorziet tevens betrekking heeft op de vaste lasten (r.o. 3.3) en hanteert als beginsel dat het aandeel van de weduwe in de vaste lasten tweemaal dat van een kind is.
Er is geen probleem wanneer sprake is van één inkomen. [41] Enige tijd voorafgaand aan het Reindersarrest begonnen zich schadegevallen voor te doen waarbij vrouwen met inkomen waren overleden.
Alle verhoudingen in de schadeberekening hadden betrekking op de variabele lasten. De vaste lasten werden volledig aan de partner toegerekend, waarvan A-G Strikwerda zich nog een voorstander toonde. [42] In die omstandigheden is het begrijpelijk om ook de toerekening van het partnerinkomen te zien als een functie van de Amsterdamse schaal, zoals ook in het Confident model verwerkt.
A-letsel heeft daarop voortgeborduurd. De noodzakelijke aanpassing aan een andere toedeling van de vaste lasten werd zo beperkt mogelijk gehouden. Men gaf zich onvoldoende rekenschap ervan dat de Hoge Raad overwoog dat de overledene zowel in variabele als in vaste lasten onderhield. Dat geldt per consequentie ook voor de partner, maar werd niet correct verwerkt.
BSA
en de Pals groep betrekken het inkomen van de partner wel genuanceerd op vaste lasten, maar beide methoden doen dat in relatie tot de vaste lasten met ongeval. Het gevolg is dat de partner ook voor wat betreft de relatieve stijging van de vaste lasten per nabestaande met ongeval gedeeltelijk voorziet in het onderhoud van de kinderen, terwijl die stijging schade is die vergoed moet worden en niet door de partner behoeft te worden gefinancierd. Daardoor is in hun modellen de schade van de partner bij de gegeven uitgangspunten te hoog.
Mijn benadering komt dicht bij de methode van de Pals groep, maar werkt iets anders ten aanzien van de vaste lasten en het toerekeningsdeel van de inkomens van de overledene en de partner. De overweging van de Hoge Raad dat aan een ieder een deel van de vaste lasten moet worden toegerekend als vorderbare schade is mijn uitgangspunt.
Het toerekenbare deel van de vaste lasten bestaat in mijn opvatting uit twee elementen:
1
de mate waarin de overledene zonder ongeval in de vaste lasten voorzag; die mate hangt mede af van de verhouding van het onderhoud door de partner,
2
de stijging van de vaste lasten per nabestaande doordat die met ongeval over één persoon minder moeten worden verdeeld.
De mate waarin overledene en partner zonder ongeval in het onderhoud van de kinderen bijdroegen, kan volgens mij niet afhangen van de verhouding van de bedragen van de netto inkomens van overledene en partner, wat bij de Pals groep het uitgangspunt is.
Goed zichtbaar is mijn bezwaar als ik in de uitgangspunten een correctie aanbreng waardoor de partner een inkomen heeft van 5.000 (gemakshalve met ongeval hetzelfde inkomen). Er is niet veel rekeninzicht voor nodig om te beseffen dat de partner dan minder inkomen heeft dan de eigen behoefte, wat zichtbaar is in onderstaande tabel 6 , met alleen kerncijfers. Per consequentie kan de partner dan niet onderhouden, maar wordt onderhouden door de overledene. Ga je evenwel uit van de verhouding in de netto inkomens, zoals de Pals groep, dan onderhoudt de partner rekenkundig wel.
De behoefte van de partner is dan 11.667 en komt door het overlijden 6.667 tekort. Toch onderhoudt de partner in de methode van de Pals groep kind 1 in de verhouding 5.000/35.000 x 9.100 = 1.300 en kind 2 voor 5.000/35.000 x 4.900 = 700.
Tabel 6
Ik bereken eerst wat de totale behoefte aan vaste en variabele lasten per nabestaande zonder ongeval is. Voor wat de overledene en partner betreft, is het overschot van het eigen inkomen vergeleken met de totale eigen behoefte het bedrag waarvoor men onderhoudt. In het voorbeeld van
tabel 5
is het onderhoud dat de overledene verschafte dan 30.000 - 6.667 - 10.000 = 13.333 en het onderhoud dat de partner verschafte 20.000 - 6.667 - 10.000 = 3.333. De verhouding 13.333 : 3.333 bepaalt in die tabel de mate van onderhoud. In
tabel 6
heeft de partner een tekort en kan dus niet onderhouden. De schade van kind 1 is bij mij dan de volledige behoefte verhoogd met de stijging in de vaste lasten, 7.933 + 1.167 = 9.100 en voor kind 2 is dat 3.733 + 1.167 = 4.900.
Gezins-
Cons.
Vaste
Var.
Tot.
Vaste
Tot.
Visser
 
Pals
 
lid
ink.
lasten
beh.
beh.
lasten
beh.
ond
Schade
ond.
Schade
 
z.o.
z.o.
z.o.
z.o.
m.o.
m.o.
overl.
 
partner
 
overl.
30.000
4.667
7.000
11.667
 
 
 
 
 
 
partner
5.000
4.667
7.000
11.667
7.000
14.000
6.667
9.000
2.000
11.000
kind 1
0
2.333
5.600
7.933
3.500
9.100
7.933
9.100
-1.300
7.800
kind 2
0
2.333
1.400
3.733
3.500
4.900
3.733
4.900
-700
4.200
totaal
35.000
14.000
21.000
35.000
14.000
28.000
18.333
23.000
0
23.000
Conclusie
Het verdient zeker de voorkeur om de discussie beperkt te houden tot uitgangspunten. Het rekenwerk mag echter niet vergeten worden. Van het toepassen van leeftijdscorrecties ben ik geen voorstander. Ter meerdere glorie van de concrete berekening introduceer je onzekerheden. De begrijpelijkheid is er niet mee gediend.
Dat verschillende sterftetafels bestaan, mag niet alleen bij enkelen bekend zijn. Als ieder op de hoogte is, kan men bewust kiezen. De keuze voor handhaving van wat men altijd al gedaan heeft, ligt voor de hand. Het bevordert de nodige duidelijkheid. In de praktijk past iedereen GBM/V 2000-2005 toe.
Dat ligt anders met de berekening van de mate van onderhoud. Er is geen bestendige praktijk. Zowel met het model van A-letsel als van de Pals groep worden vele overlijdensschaden op sterk verschillende manier berekend, zonder dat opdrachtgevers zich het verschil realiseren.
Dat de totale schade in de modellen hetzelfde is, betekent niet dat het niet uitmaakt welk model gebruikt wordt. Vooral behoefteverminderende omstandigheden kunnen uiteindelijk tot grote verschillen in verhaalbare schade leiden. Ook de verdeling onder de nabestaanden mag niet vergeten worden. Zolang niet bekend is wat juist is, bestaat belangentegenstrijd tussen partner en kinderen.
A-letsel, de Pals groep en
BSA
berekenen niet de mate van onderhoud door de overledene. [43] Intuïtie, kennis van de verschillen en ervaring naast hun programmatuur is vereist. Het uiteindelijke resultaat hangt sterk af van de persoon van rekenaar, belangenbehartiger en aansprakelijke.
In plaats van het creëren van jurisprudentie over de juiste rekenwijze prefereer ik normering. Hoewel het in deze politiek rumoerige tijd niet passend lijkt om onze zuiderburen als voorbeeld te stellen, meen ik dat de Indicatieve tabel nuttig kan zijn.
Helaas gaat de tabel niet verder dan de bepaling van het deel van het gezinsinkomen dat niet meer door de overledene wordt geconsumeerd. Over de mate van onderhoud en toerekening van vaste lasten zegt de tabel niets. Onontgonnen terrein ligt braak voor het Nationaal Platform Personenschade, [44] maar is dat terrein te ontginnen met normering?
[1] Noorder Expertise Bureau H. Pals & Zn B.V., Schadeberekening Dodelijke Ongevallen.
[2] O.a. VRA 1980, p. 1 , De invloed van inflatie op schaden ex
art. 1406-1407
BW; VRA 1989, p. 29 , Behoeftigheidsvereiste bij dodelijke ongevallen.
[3] Noorder Expertise Bureau H. Pals & Zn B.V., Uniforme regeling ex art 1406 BW, inleiding, publicatie juni 1975, www.cvisser.info/verkeersrecht/1406 bw.pdf.
[4] Mr D.J. ten Boom TvP 2006, 3 , De x-factor in de toekomstschade. Zie ook boek Letselschade en de fiscus, Stichting PIV 2002, hoofdstuk Rekenmodellen.
[5] Specialist letselschade.
[6] Mr L.G. Eykman, VRA 1987, p. 119 : 'Een simpele blik op een simpele tabel (onder meer voorkomende in 'tafels voor schoolgebruik') leert mij dat' (zie bijv. Logaritmen-, intrest- en discontotafels, Wolters-Noordhoff N.V. 1968).
[8] Noorder Expertise Bureau H. Pals & Zn B.V., Uniforme regeling ex art. 1406 BW, p. 2.
[9] Zie bijv. Rb. Zutphen 21 juni 1962, VR 1964, 112 .
[10] Directie van den Arbeid. Arbeidersbudgets gedurende de crisis, 1e bundel, Den Haag 1917, p. 68 e.v.
[12] Nederlands Rekencentrum Letselschade: http://www.nrl.nl.
[13] Het RekenBureau: www.hetrekenbureau.nl.
[14] Instituut voor Berekening Letselschade BV: http://www.ivbl.nl.
[15]
BSA
Schaderegeling: http://www.bsaschaderegeling.nl.
[16] Pals Groep Schadecalculaties BV: http://www.schadecalculatie.nl.
[17] Dr L.H. Pals, VR 2006, De 6-3-norm bij kapitalisatie van letselschaden ter discussie, p. 5.
[18] Actuarieel Genootschap: http://www.ag-ai.nl.
[19] Köster, Verzekeringsarchief XL 1963, p. 212 .
[20] Prof. mr L. Mok, VRA 1965, p. 99 , Berekeningsmethoden van schadevergoeding krachtens art. 1406 BW, par. 8 .
[21] Zie bijv. Hof Amsterdam 24 juni 1999, NJkort 1999, 77 en Rb. Breda 5 januari 2000 KG 2000, 35 .
[22] Mr F. Stadermann, VRA 1997, p 1 , Een korte beschouwing naar aanleiding van zo maar een vonnis.
[23] Doll & Peto, BMJ. 2004 Jun 26; 328(7455), Mortality in relation to smoking: 50 years' observations on male British doctors.
[24] Swiss Re, 20-02-2004, Too big to ignore: the impact of obesity on mortality trends.
[25] Roglic, Unwin c.s. september 2005. Diabetes Care 2005, 28/9.
[27] Het abusieve gebruik van sterfte- en kapitalisatietafels in het gemeenrechtelijke vergoedingsrecht: http://users.pandora.be/J.Schryvers/tables/pdf/abusief_gebruik.pdf.
[29] Ook buiten Europa verbetert de levensduur. In de Verenigde Staten was dat van 2003 tot 2005 gemiddeld een half jaar p.j.: http://www.cdc.gov/nchs/data/nvsr/nvsr56/nvsr56_10.pdf en http://www.cdc.gov/nchs/data/nvsr/nvsr54/nvsr54_14.pdf.
[30] http://cvisser.info/verkeersrecht/vergelijkingen.xls. De rekenmethode van IVBL kon ik bij gebrek aan een voorbeeld niet beoordelen.
[31] HR 21 februari 1992, VR 1992, 99 (Reinders/Delta Lloyd).
[32] De rekenmodellen van NRL en het RekenBureau hanteren dezelfde methodiek als A-letsel en behoeven daarom geen aparte behandeling.
[33] HR 28 februari 1986, NJ 1987, 100 (ABP/Wink).
[34] HR 21 februari 1992, VR 1992, 99 (Reinders/Delta Lloyd).
[35] Deze vormen samen de kolom totale behoefte met ongeval, de variabele lasten zonder en met ongeval worden gelijk van hoogte geacht.
[36] Vgl. Rb. Zutphen 31 mei 2006, LJN AY7300.
[37] Daartegenover staat dat de Pals groep uitblinkt in de verwerking van de hypotheeklasten. Men berekent wat de hypotheeklasten netto zijn net als andere modellen in het bruto netto traject, maar sleutelt dat uit het gezins- en persoonlijk inkomen en verwerkt dat rechtstreeks in de vaste lasten. De vraag wie van de partners het belastingvoordeel uit hypotheek toegerekend moet worden, behoeft in hun rekenmethode geen behandeling. De toevallige opname bij een bepaald inkomen in andere modellen wordt niet herleid naar degene aan wie het moet worden toegerekend, een gelijk deel voor overledene en partner zou in de andere methoden voor de hand liggen.
[38] Om het contrast te verscherpen koos ik voor een groot verschil in leeftijd tussen de kinderen.
[39] Noorder Expertise Bureau H. Pals & Zn B.V. Uniforme regeling ex
art. 1406
BW, inleiding, publicatie juni 1975, p. 9.
[40] Dr L.H. Pals, VRA 1989, p. 29 , Behoeftigheidsvereiste bij dodelijke ongevallen, par. 2.4 .
[41] Tegenwoordig is één inkomen zeldzaam. Door de individualisering van het belastingstelsel in 2001 zal bij een gezin de partner zonder inkomen toch inkomen hebben in de vorm van uitbetaling van de heffingskortingen.
[42] Conclusie A-G Strikwerda, par. 7 : 'Aangezien de vaste lasten (huur, energie e.d.) op de overblijvende ouder blijven drukken, ook als de kinderen het huis uit zijn, ligt het in de rede de vaste lasten toe te rekenen aan de schadevordering van de overblijvende ouder'.
[43] Bij A-letsel en
BSA
kunnen de inkomens van overledene en partner zonder ongeval rekentechnisch verwisseld worden zonder dat verschil in schade optreedt. Zelfs maakt het niet uit of slechts één persoon, ongeacht welke, het totale gezinsinkomen verdient, zolang het partnerinkomen na ongeval maar hetzelfde is.