pag. 164 VR 2010, Toegang tot en kosten van de deelgeschilprocedure

VRA 2010, p. 164
2010-06-01
Prof. Mr. N. Frenk
Toegang tot en kosten van de deelgeschilprocedure
VRA 2010, p. 164
Prof. Mr. N. Frenk [1]
1
Inleiding
Het is bekend dat een groot deel van de letselschadezaken buiten de rechter om wordt afgewikkeld. Hierdoor zou de indruk kunnen ontstaan dat deze afwikkeling ook vlot en soepel verloopt, doch schijn bedriegt. Hoewel er de laatste jaren zeker belangrijke verbeteringen waar te nemen zijn, is de afwikkeling van deze zaken nog te vaak een moeizaam en emotioneel belastend proces. Desalniettemin sluit de buitengerechtelijke afwikkeling aan bij het streven van de overheid dat erop gericht is te bevorderen dat burgers, bedrijven en instellingen hun onderlinge verhoudingen en daaruit voortvloeiende geschillen op een doelmatige en bevredigende wijze zelf weten op te lossen. De deelgeschilprocedure die per 1 juli 2010 in werking zal treden, past binnen dat streven en wil bevorderen dat de buitengerechtelijke afwikkeling ook bevredigend, en derhalve zo min mogelijk belastend en conflictueus verloopt.
De deelgeschilprocedure beoogt gedurende de buitengerechtelijke onderhandelingsfase ter beslechting van een deelgeschil een eenvoudige toegang tot de rechter te bieden, met de gedachte dat de beëindiging daarvan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst kan bevorderen.[2] De gedachte is dat een snelle rechterlijke interventie vastgelopen onderhandelingen vlot kan trekken. Deze doelstelling is bepalend voor de in deze bijdrage te bespreken onderwerpen, te weten: welke personen hebben onder welke voorwaarden toegang tot de deelgeschilprocedure en wie draagt daar de kosten van? Zeer in het kort: toegang tot de deelgeschilprocedure hebben degenen die in een letselschadezaak in onderhandeling zijn over een vaststellingsovereenkomst (art. 1019w Rv; par. 2.1), onder de voorwaarde dat de verzochte beslissing van de rechter een voldoende bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van zo'n overeenkomst (art. 1019z Rv; par. 2.2). Omdat de deelgeschilprocedure de buitengerechtelijke onderhandelingsfase beoogt te versterken, worden de kosten van deze procedure als buitengerechtelijke kosten aangemerkt (art. 1019aa Rv; par. 3). Hierover zij nog opgemerkt dat de nieuwe regeling niet met zoveel woorden de voorwaarde stelt dat er reeds onderhandelingen plaatsvinden om toegang te hebben tot de deelgeschilprocedure. Denkbaar is dan ook dat, indien de tot vergoeding aangesproken partij niet reageert, hij desondanks in een deelgeschilprocedure betrokken wordt, bijvoorbeeld om aan de rechter een oordeel te vragen over diens aansprakelijkheid.
2
Toegang tot de deelgeschilprocedure
2.1
Welke personen hebben toegang tot de deelgeschilprocedure?
Zoals hierboven is opgemerkt, hebben toegang tot de deelgeschilprocedure degenen die in onderhandeling zijn over een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van een geschil in een letselschadezaak. Dat geldt overigens niet voor alle personen die hierover in onderhandeling zijn. De personen die ingevolge artikel 1019w Rv toegang hebben tot de deelgeschilprocedure zijn:
1
De persoon die een ander voor zijn schade door dood of letsel aansprakelijk houdt (lid 1) ;
2
Derden die ingevolge art. 6:107 BW (verplaatste schade) een vordering hebben (lid 2);
3
De erfgenamen die de vordering ter zake van deze personenschade hebben verkregen (lid 2);
4
Degene die voor deze schade aansprakelijk wordt gehouden (lid 1);
5
De aansprakelijkheidsverzekeraar van degene die aansprakelijk wordt gehouden (lid 3);
6
Degene die schadevergoeding vordert (1, 2 of 3), gezamenlijk met degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden (4 en/of 5).
Er is voor gekozen om de deelgeschilprocedure alleen open te stellen voor personen (en hun wederpartijen) voor wie een trage afwikkeling van hun zaak het meest belastend is.[3] Geen toegang tot de deelgeschilprocedure hebben sociale en particuliere verzekeraars en werkgevers die het loon doorbetalen. Zij vallen buiten de definitie van lid 1 omdat hun vordering er weliswaar een is ter zake van schade door dood of letsel, maar zij niet zelf deze schade lijden. Een trage afwikkeling is derhalve in de ogen van de wetgever minder belastend voor derden naar wie de schade van het slachtoffer zich heeft verplaatst. Een uitzondering wordt gemaakt voor degenen die ingevolge artikel 6:107 BW een vordering hebben. De gedachte is dat bij toepassing van artikel 6:107 BW het doorgaans gezinsleden zijn die, omdat zij ten behoeve van het slachtoffer kosten maken, een dergelijke vordering hebben en ook voor deze gezinsleden een trage afwikkeling belastend is.
Indien een benadeelde met gebruikmaking van de directe actie de verzekeraar in de deelgeschilprocedure betrekt, dient hij ingevolge artikel 7:954 lid 6 BW ook de verzekerde door oproeping tijdig in het geding te betrekken. De verzekerde kan aldus zijn belangen in de procedure waarin hij wordt opgeroepen, behartigen. Te denken valt bijvoorbeeld aan een aan de rechter voorgelegd geschil omtrent diens aansprakelijkheid.[4] Daarmee wordt verder bereikt dat de deelgeschilbeschikking ook jegens de verzekerde de in artikel 1019cc omschreven bindende kracht heeft.[5] Verder wordt daarmee voorkomen dat een benadeelde die in het ongelijk wordt gesteld, het deelgeschil nogmaals in de deelgeschilprocedure, maar dan tegen de verzekerde, aan de rechter kan voorleggen. In de spiegelbeeldige situatie waarin de verzekeraar de benadeelde in de deelgeschilprocedure betrekt, is artikel 7:954 lid 6 BW niet rechtstreeks van toepassing, maar ook dan dient de verzekerde n.m.m. in de deelgeschilprocedure te worden geroepen. Ook in die situatie dient een verzekerde immers over zijn belangen te kunnen waken en dient de beschikking ook jegens de verzekerde bindende kracht te hebben. Artikel 279 lid 1 Rv biedt daarvoor een grondslag.
2.2
Onder welke voorwaarden is er toegang tot de deelgeschilprocedure?
De deelgeschilprocedure is - zoals opgemerkt - een voorziening waarmee wordt beoogd vastgelopen onderhandelingen vlot te trekken. De hierboven genoemde personen hebben dan ook toegang tot de deelgeschilprocedure indien de aan de rechter verzochte beslissing een bestaande impasse kan doorbreken waardoor partijen weer in staat zijn de onderhandelingen verder op te pakken en mogelijk tot een goed einde te brengen. Artikel 1019z Rv verlangt dan ook dat de verzochte beslissing naar het oordeel van de rechter een voldoende bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Te verwachten valt dat de deelgeschilprocedure in dit opzicht in bepaalde situaties ook zijn eigen behoefte creëert en wel indien een benadeelde die anders mogelijk tegen zijn zin zou instemmen met een vaststellingsovereenkomst, daar nu in afwachting van een oordeel van de deelgeschilrechter van afziet. Dit effect is door de minister van Justitie onder ogen gezien en wordt door hem positief gewaardeerd 'indien daardoor een schikking tot stand komt die meer recht doet aan de belangen van partijen'.[6]
De voorwaarde dat de verzochte beslissing een voldoende bijdrage dient te leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, is niet helemaal gelukkig in de situatie dat de laedens aansprakelijk wordt gehouden en hij of zijn verzekeraar iedere aansprakelijkheid ontkent en daarover het oordeel van de deelgeschilrechter vragen.[7] Indien immers de deelgeschilrechter ook van oordeel zou zijn dat de laedens niet aansprakelijk is, dan ligt het niet voor de hand dat daarover een vaststellingsovereenkomst tot stand komt. Dient de rechter het verzoek daarom af te wijzen? Uiteraard niet. De beslissing van de rechter kan immers wel een belangrijke bijdrage leveren aan de beëindiging van het - in dit geval gehele - geschil en dat is uiteindelijk waar het om gaat.
Wanneer kan er gesproken worden van 'een voldoende bijdrage' aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst? Het is een norm die (bewust) veel vrijheid laat aan de rechter. Het geeft de rechter een grote beoordelingsvrijheid, waarbij het geheel van omstandigheden van belang is. In de parlementaire stukken wordt op een enkele plaats het toetsingskader ('een voldoende bijdrage') concreter ingevuld. In de memorie van toelichting valt bijvoorbeeld te lezen dat de investeringen in tijd, geld en moeite moeten worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.[8]
De twee uitersten waarbinnen deze afweging plaatsvindt, zijn aldus:
a
zeker toegang indien de vordering omvangrijk is, de kosten en moeite van de deelgeschilprocedure gering en het vooruitzicht op een minnelijke regeling groot;
b
zeker geen toegang indien de vordering gering is, de kosten en moeite van de deelgeschilprocedure omvangrijk en het vooruitzicht op een minnelijke regeling gering.
In de parlementaire stukken wordt ook een aantal gezichtspunten en situaties genoemd die verder behulpzaam kunnen zijn bij beantwoording van de vraag of een beslissing een voldoende bijdrage aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst kan leveren, te weten:
1
Indien al één of meerdere deelgeschilprocedures aanhangig zijn gemaakt, is dat voor de rechter een aanwijzing dat hij kritischer zal moeten zijn bij beantwoording van de vraag of een beslissing in een volgende procedure nog een voldoende bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een minnelijke regeling;
2
Dat is mogelijk anders indien de voorgaande procedures telkens door één van de partijen aanhangig zijn gemaakt, en nu de andere partij de procedure aanhangig heeft gemaakt;
3
Indien er naast het aan de rechter voorgelegde deelgeschil nog meerdere deelgeschillen zijn die partijen verdeeld houden, is dat naarmate er meer deelgeschillen zijn, in toenemende mate een negatieve aanwijzing dat met deze beslissing een vaststellingsovereenkomst in het verschiet ligt;
4
Indien het in de deelgeschilprocedure noodzakelijk is om een deskundige te raadplegen, is dat niet per definitie een aanwijzing dat de daarmee gepaarde kosten en tijd aan toegang tot de deelgeschilprocedure in de weg staan;
5
Indien een eenzijdig gestarte deelgeschilprocedure tot een verwijdering tussen partijen zal leiden, dan dient de rechter het verzoek af te wijzen. Dit eveneens indien het aanhangig maken daarvan als vertragingstactiek wordt ingezet;
6
Indien voor de benadeelde de emotionele belasting van het doorlopen van een deelgeschilprocedure niet bevorderlijk is voor het bereiken van een schikking, zal de rechter het verzoek ook dienen af te wijzen.
Het beeld dat hieruit naar voren komt, is dat men met verstand en beleid gebruik moet maken van de deelgeschilprocedure. Deze nieuwe procesvorm zal zeker geen succes worden indien de rechter overstelpt wordt met verzoeken en daardoor deze zaken niet aankan. De praktijk moet er daarom voor waken om bij iedere onenigheid de hulp van de deelgeschilrechter in te roepen. De kans dat in dat individuele geval het verzoek wordt afgewezen is dan bovendien levensgroot. De procedure leent zich er immers alleen voor om geschillen te beslechten die een schikking daadwerkelijk dichterbij brengen en van partijen mag, met andere woorden, verwacht worden zich maximaal in te zetten om zoveel mogelijk geschillen zelf op te lossen. Tevens loopt men bij een te gemakkelijk gebruik van de deelgeschilprocedure het aanzienlijke risico dat men in een volgende deelgeschilprocedure nul op het rekest krijgt.
Tot slot. Om de rechter in staat te stellen te beoordelen of de verzochte beslissing een voldoende bijdrage kan leveren aan een minnelijke regeling, verlangt artikel 1019x lid 3 dat het verzoekschrift een zakelijk overzicht vermeldt van de inhoud en het verloop van de onderhandelingen. De rechter kan aldus beoordelen over welke discussiepunten nog geen overeenstemming is bereikt en in hoeverre een beslissing over het aan hem voorgelegde geschilpunt mogelijk ook een overeenstemming over deze discussiepunten dichterbij brengt. Verder kan hij beoordelen of de houding van partijen tot dan toe constructief was, zodat verwacht mag worden dat partijen na de beslissing van de rechter de onderhandelingen ook verder constructief zullen voortzetten. Indien eerder een deelgeschilprocedure is gevoerd, verlangt artikel 1019x lid 4 dat daar in het verzoekschrift melding van wordt gemaakt, hetgeen weer van belang kan zijn voor de vraag of een volgende procedure nog zinvol kan zijn.
3
Kosten van de deelgeschilprocedure
3.1
Inleiding
De deelgeschilprocedure heeft een hybride karakter. Het is een rechterlijke procedure, maar beoogt juist een buitengerechtelijke afwikkeling te bevorderen. De deelgeschilprocedure biedt partijen de mogelijkheid van een snelle rechterlijke interventie om buitengerechtelijke onderhandelingen te ondersteunen. Sap spreekt pakkend over 'procederend onderhandelen'.[9] Deze procedure is in de visie van de wetgever dan ook zozeer verbonden met een afwikkeling buiten rechte, dat de kosten van deze procedure niet als proceskosten, maar ingevolge artikel 1019aa Rv als buitengerechtelijke kosten in de zin van artikel 6:96 BW worden aangemerkt.[10]Artikel 1019aa lid 3 Rv bepaalt in het verlengde daarvan ook uitdrukkelijk dat artikel 289 Rv (proceskostenveroordeling) niet van toepassing is. Dit heeft vanuit de optiek dat de deelgeschilprocedure toch een rechterlijke procedure is, vergaande consequenties:
1
De door de benadeelde gemaakte kosten komen in beginsel volledig voor vergoeding in aanmerking, zelfs indien de benadeelde in het ongelijk wordt gesteld;
2
De partij die aansprakelijk wordt gehouden, c.q. diens verzekeraar, dient niet alleen de kosten van de benadeelde te vergoeden, maar ook diens eigen kosten te dragen, zelfs indien hij in het gelijk wordt gesteld.[11]
Indien de wederpartij aansprakelijk is en het voor de benadeelde redelijk was om de met de deelgeschilprocedure gemoeide kosten te maken, komen deze derhalve volledig voor vergoeding in aanmerking. Daarbij is het niet relevant of de benadeelde al dan niet in het gelijk wordt gesteld. Ook indien de benadeelde in het ongelijk wordt gesteld, komen zijn kosten volledig voor vergoeding in aanmerking, mits het althans redelijk was om deze kosten te maken. Daar zal overigens al snel sprake van zijn indien de wederpartij van de benadeelde deze procedure aanhangig heeft gemaakt, maar ook indien de benadeelde de procedure aanhangig heeft gemaakt, komen de kosten in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Dit is alleen anders indien het niet redelijk was dat de benadeelde de procedure aanhangig heeft gemaakt, maar daarvan is geen sprake door het enkele feit dat de benadeelde in het ongelijk wordt gesteld. Men moet dan denken aan situaties waarbij de procedure onnodig aanhangig is gemaakt of waarbij dat bij voorbaat zinloos was.
Dat de kosten, ook indien de benadeelde in het ongelijk wordt gesteld, in beginsel volledig vergoed dienen te worden, hangt weer samen met het feit dat deze procedure in feite onderdeel is van de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. Ook daarin wordt geen onderscheid gemaakt in kosten gemaakt ter beslechting van (deel)geschillen ten aanzien waarvan de benadeelde het pleit heeft gewonnen, dan wel bakzeil heeft moeten halen.[12] Zie ook HR 11 juli 2003, NJ 2005, 50 (Bravenboer), waarin is geoordeeld dat degene die voor een gebeurtenis aansprakelijk is, binnen de grenzen van artikel 6:98 BW verplicht is de redelijke kosten ter vaststelling van schade en de kosten van deskundige bijstand, te vergoeden, óók wanneer uiteindelijk niet vast komt te staan dat deze schade het gevolg is van de gebeurtenis.[13] Opgemerkt zij nog dat onder de kosten die de benadeelde in beginsel vergoed krijgt niet alleen de kosten van juridische bijstand, maar ook de door hem verschuldigde griffierechten vallen.
Indien de benadeelde in het ongelijk wordt gesteld, behoeft hij in beginsel eveneens niet de kosten van zijn wederpartij te vergoeden. Artikel 289 betreffende de proceskostenveroordeling is dan ook niet van toepassing. Dit houdt wederom verband met het uitgangspunt dat de deelgeschilprocedure ten nauwste verbonden is met de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. Ook in die fase bestaat voor de benadeelde niet het risico dat hij de kosten van zijn wederpartij dient te vergoeden. Dat de benadeelde niet de kosten van zijn wederpartij dient te vergoeden, is alleen anders indien het onrechtmatig zou zijn geweest om een deelgeschilprocedure in te stellen, maar daarvan kan hooguit onder uitzonderlijke omstandigheden sprake zijn. Procederen, ook indien dat niet tot een gunstig resultaat leidt, kan immers op zichzelf niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Vergelijk HR 27 juni 1997, NJ 1997, 651.
Dat de benadeelde de kosten van de deelgeschilprocedure in beginsel volledig vergoed krijgt, maakt deze procedure zeer laagdrempelig. Van Wassenaer wijst er elders in dit nummer op dat voor een benadeelde de gang naar de rechter vaak te duur en te tijdrovend is en dat benadeelden daarom vaak afzien van de gang naar de rechter en zich uit armoede vaak neerleggen bij niet overbrugde geschilpunten, mede ook vanwege het proceskostenrisico. Dat nu is niet meer nodig: op kosten van de wederpartij kan men alsnog deze geschilpunten aan de rechter voorleggen. Dat de benadeelde deze kosten in beginsel ook vergoed krijgt indien hij in het ongelijk wordt gesteld, maakt dat er ook nauwelijks financiële risico's verbonden zijn aan het vragen van een oordeel aan de deelgeschilrechter.
In de praktijk zijn er met grote regelmaat discussies over de vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Artikel 1019aa Rv beoogt die discussies, voor zover het om de kosten van de deelgeschilprocedure gaat, te vermijden. De deelgeschilrechter dient namelijk ingevolge het eerste lid van artikel 1019aa Rv in de beschikking deze kosten te begroten. Deze bepaling geeft de rechter de opdracht alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW, in aanmerking te nemen. Omdat de begroting als zodanig nog niets zegt over de vraag of de wederpartij deze kosten ook (volledig) dient te vergoeden, moet de rechter daarbij abstraheren van de vraag of de wederpartij aansprakelijk is en of de benadeelde mogelijk 'eigen schuld' kan worden tegengeworpen. Hier doet zich wel een probleem voor. Bij de vraag welke kosten redelijk zijn, is immers ook mede bepalend de omvang van de schadevergoeding waarop de benadeelde uiteindelijk recht blijkt te hebben. Dat kan de begroting door de deelgeschilrechter lastig maken, immers moet hij daarbij uitgaan van het vermoedelijke beloop van de gehele vordering of moet bij de vraag naar de redelijkheid ook rekening worden gehouden met de mogelijke eigen schuld van de benadeelde?[14]
Ik zou willen verdedigen dat de rechter in zijn begroting desondanks van beide aspecten abstraheert. Dat betekent dat de rechter bij zijn begroting uitgaat van het vermoedelijke beloop van de gehele vordering en niet alleen geen rekening houdt met de vraag of de wederpartij aansprakelijk is, maar ook niet met de vraag naar de eventuele eigen schuld van de benadeelde. Deze aspecten komen dan (mogelijk) pas aan de orde indien de uiteindelijke omvang van de verschuldigde vergoeding van de buitengerechtelijke kosten (door partijen of de bodemrechter) wordt vastgesteld. De bedoeling van de begroting is immers vooral partijen behulpzaam te zijn bij de definitieve afrekening en levert ook geen veroordeling op. Wil overigens een benadeelde dat de kosten van de deelgeschilprocedure onmiddellijk worden vergoed, dan kan hij de deelgeschilrechter daarom wel verzoeken. Dan kan de rechter vanzelfsprekend niet abstraheren van deze aspecten, hetgeen zeker niet altijd mogelijk is. Bovendien zal de rechter zich moeten afvragen of een dergelijke toewijzing een voldoende bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
3.2
Geen of geen volledige vergoeding
Het uitgangspunt dat de benadeelde de kosten van deze procedure volledig vergoed krijgt, gaat in een drietal situaties niet op. Hij krijgt deze kosten niet, of niet volledig vergoed, indien:
1
De wederpartij ten onrechte voor de schade van de benadeelde aansprakelijk is gehouden;
2
De door de benadeelde gemaakte kosten niet redelijk zijn;
3
De benadeelde 'eigen schuld' kan worden tegengeworpen.
Ad. 1. Artikel 6:96 BW biedt geen zelfstandige grondslag voor de vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Deze bepaling komt alleen in beeld indien de wederpartij daadwerkelijk aansprakelijk is voor de schadeveroorzakende gebeurtenis. Zie wederom HR 11 juli 2003, NJ 2005, 50 (Bravenboer). Dat betekent dat de benadeelde de kosten van de deelgeschilprocedure niet vergoed krijgt indien uiteindelijk mocht blijken dat diens 'wederpartij' niet aansprakelijk is. Men zou zich kunnen afvragen of dat te rechtvaardigen is indien de benadeelde door diens 'wederpartij' in een deelgeschilprocedure wordt betrokken en aan de rechter verzocht wordt om een oordeel te geven over de vraag of de 'wederpartij' aansprakelijk is. Is het dan te rechtvaardigen dat de benadeelde zelf de kosten moet dragen indien voor hem het oordeel ongunstig is? Mijns inziens wel, omdat de benadeelde toch daaraan voorafgaand de andere partij voor zijn schade aansprakelijk heeft gehouden en het alleszins redelijk is dat deze partij daarover dan ook duidelijkheid wil hebben.
Ad. 2. De kosten van de deelgeschilprocedure komen voor vergoeding in aanmerking indien het redelijk was dat de procedure is ingesteld en ook de hoogte van de daarmee gemoeide kosten redelijk zijn. Hier geldt derhalve de dubbele redelijkheidstoets. Indien een deelgeschil partijen verdeeld houdt, is het al snel redelijk dat daarover een deelgeschilprocedure aanhangig wordt gemaakt. Dit is in beginsel niet anders indien het verzoek wordt afgewezen. Maakt het met het oog daarop uit of het verzoek op inhoudelijke gronden wordt afgewezen, dan wel omdat een beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een schikking? M.i. niet. Hierboven gaf ik al aan dat dit wel anders kan zijn indien de benadeelde de procedure volstrekt onnodig of onterecht aanhangig heeft gemaakt. Daar zou bijvoorbeeld sprake van kunnen zijn bij misbruik van procesrecht of indien de vordering gering is en bij voorbaat duidelijk is dat de kosten en moeite van de deelgeschilprocedure omvangrijk zijn en het vooruitzicht op een minnelijke regeling nagenoeg ontbreekt.
Voorts dienen ook de kosten redelijk te zijn. Het gaat dan vooral om de kosten van juridische bijstand en om verschuldigde griffierechten. Van Wassenaer doet elders in dit nummer de interessante suggestie om ten aanzien van de kosten van de advocaat van de benadeelde aan te sluiten bij het tarief van de advocaat van de aansprakelijke partij. Omdat de benadeelde geen invloed heeft op de omvang van de door hem verschuldigde griffierechten, kan hem vanzelfsprekend niet worden tegengeworpen dat deze niet redelijk zijn.
Ad. 3. De benadeelde krijgt de kosten van de deelgeschilprocedure niet volledig vergoed indien hem 'eigen schuld' kan worden tegengeworpen. Wanneer een schadevergoedingsplicht op de voet van artikel 6:101 BW wordt verminderd, wordt ook de verplichting om de buitengerechtelijke kosten te vergoeden, in beginsel in dezelfde mate verminderd. Zie HR 21 september 2007, NJ 2008, 241. Denkbaar is dat onder omstandigheden de billijkheidscorrectie een in het voordeel van de benadeelde afwijkende verdeling vergt. Kolder noemt als omstandigheid dat de wederpartij het initiatief tot een deelgeschilprocedure neemt en de benadeelde anders opgezadeld wordt met kosten van verweer die hij anders zelf zou moeten dragen.[15]
3.3
De kosten indien de zaak ten principale aanhangig wordt gemaakt
Wat is tot slot het lot van de kosten van de deelgeschilprocedure indien het alsnog tot een bodemprocedure komt? In het oorspronkelijke wetsvoorstel verschoten deze kosten, in lijn met wat in het algemeen met de buitengerechtelijke kosten geldt, van kleur. Door een door de Tweede Kamer aanvaard amendement van het Kamerlid Gerkens is dit anders geworden. De kosten van de deelgeschilprocedure verschieten door dit amendement niet van kleur en blijven derhalve volledig voor rekening van de aansprakelijke partij. Zie het slot van het tweede lid van artikel 1019aa Rv. Daarmee wordt, volgens de toelichting op dit amendement, voorkomen dat de omvang van de te vergoeden kosten op de achtergrond van de buitengerechtelijke afwikkeling een rol speelt.[16]
Bezien vanuit de systematiek is dit amendement een gedrocht. Het valt immers moeilijk te rechtvaardigen waarom specifiek deze buitengerechtelijke kosten anders behandeld worden. Daar staat tegenover dat het verschieten van kleur van de buitengerechtelijke kosten sowieso ter discussie staat en dat, zo heb ik begrepen, verzekeraars er niet per definitie afwijzend tegenover staan indien de buitengerechtelijke kosten, indien het tot een procedure komt, toch volledig vergoed zouden dienen te worden. In de praktijk is de betekenis van dit amendement bovendien te verwaarlozen omdat de bedoeling van de deelgeschilprocedure nu juist is dat partijen er buiten de rechter om uitkomen.
4
Tot slot
De deelgeschilprocedure kan de (machts)verhoudingen in de letselschadepraktijk aanzienlijk beïnvloeden. Waar tot nu toe benadeelden vaak opzien tegen de gang naar de rechter en zich daardoor niet zelden gedwongen voelen in te stemmen met een in hun ogen te magere schikking, is dat nu niet meer nodig. Eventuele nog openstaande geschilpunten kunnen immers aan de rechter worden voorgelegd voordat wordt ingestemd met een vaststellingsovereenkomst. De keuze 'dooronderhandelen, instemmen of naar de rechter?' komt er daardoor wezenlijk anders uit te zien. Omdat bovendien de kosten van de deelgeschilprocedure in beginsel door de wederpartij worden gedragen, wordt de gang naar de deelgeschilrechter zeer laagdrempelig. Sap heeft hierover opgemerkt dat het ontbreken van een financiële drempel aan de zijde van het slachtoffer in ieder geval niet zal leiden tot een gematigd gebruik van dit middel, maar merkt eveneens op dat het onwenselijk is dat slachtoffers het hoofd buigen vanwege de kosten die aan het procederen verbonden zijn.[17] Maar is de procedure wellicht toch te laagdrempelig? Deze nieuwe procesvorm zal zeker geen succes worden indien de rechter overstelpt wordt met verzoeken waardoor hij deze zaken niet tijdig weet te af te handelen of mogelijk zelfs niet aankan. De praktijk moet er daarom voor waken om bij iedere onenigheid de hulp van de deelgeschilrechter in te roepen. Alleen met een verstandig gebruik van de deelgeschilprocedure valt te verwachten dat deze een succes wordt en aan de beoogde doelstellingen zal voldoen.
[1] raadadviseur Directie Wetgeving Ministerie van Justitie, bijzonder hoogleraar aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht Vrije Universiteit, hoofdredacteur van Verkeersrecht
[2] Aldus Kamerstukken II 2007/08, 31 518, nr. 3, p. 2.
[3] Kamerstukken II 2007/08, 31 518, nr. 3, p. 15.
[4] Zie voor ander voorbeelden Asser-Clausing-Wansink, no. 341.
[5] Zie daarover de bijdrage van Salomons elders in dit nummer.
[6] Kamerstukken I 2009/10, 31 518, C, p. 2.
[7] Zie ook C.J. van Weering, Deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade; noodzaak of overbodige luxe?, NTBR 2007, p. 230.
[8] Kamerstukken II 2007/08, 31 518, nr. 3, p. 15.
[9] J. Sap, Procederend onderhandelen: de deelgeschilprocedure bij letsel- en overlijdensschade, TVP 2008, pp. 101-108.
[10] Dit werd reeds bepleit door G. de Groot, Naar een buitengerechtelijk beroep op de rechter in deelgeschillen?, TVP 2005, p. 73.
[11] In de literatuur wordt nogal eens de onjuiste stelling betrokken dat de benadeelde de kosten van de deelgeschilprocedure niet vergoed krijgt of zelfs een proceskostenveroordeling opgelegd krijgt indien hij in het ongelijk wordt gesteld. Zie bijv. C.J. van Wetering, NTBR 2007, p. 229 en A. Kolder MvV 2008, p. 258.
[12] Ikiz bespreekt de fictieve situatie waarin de benadeelde onredelijk handelt en de verzekeraar zich gedwongen voelt een deelgeschilprocedure te starten. Zie S. Ikiz, De nieuwe deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade, Celsus, Tilburg, p. 51. Z.i. zou dan een deel van de kosten met toepassing van artikel 6:101 BW voor rekening van de benadeelde dienen te blijven. De (onwelwillende) houding van partijen dient echter n.m.m. een rol te spelen bij de vraag welke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW redelijk zijn.
[13] Sap legt dit arrest zo uit dat de Hoge Raad hierin heeft aanvaard dat de partij die aansprakelijk wordt gehouden voor een schadetoebrengend feit, maar later niet aansprakelijk blijkt te zijn, onder omstandigheden toch gehouden is deze kosten te vergoeden. Dat valt m.i. niet in dit arrest te lezen. Minimaal is vereist dat deze partij aansprakelijk is; anders komt art. 6:96 BW niet in beeld. Zie J. Sap, TVP 2008, pp. 105-106.
[14] Zie over de mogelijke complicaties die daar het gevolg van kunnen zijn J.B.M. Vranken in zijn noot onder HR 21 september 2007, NJ 2008, 241.
[15] MvV 2008, p. 258.
[16] Zie ook G.M. van Wassenaer, VRA 2009, p. 3, die spreekt over een zwaard van Damocles wat boven de onderhandelingen blijft hangen.
[17] J. Sap, Procederend onderhandelen: de deelgeschilprocedure bij letsel- en overlijdensschade, TVP 2008, p. 108. Curieus is de verwachting van Van Weering (NTBR 2007, p. 232) dat de praktijk geen behoefte heeft aan de deelgeschilprocedure, maar tegelijkertijd ook een grote toestroom van zaken verwacht…