pag. 139 VR 2009, De verplichte verkeersverzekering ten behoeve van werknemers: wat te vorderen van wie en bij welke rechter?

VRA 2009, p. 139
2009-05-01
Prof. mr. N. Frenk , prof. mr. F.R. Salomons
In een tweetal in 2008 gewezen arresten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de werkgever voor een behoorlijke verzekering dient te zorgen, die de schade van een werknemer dekt die hij oploopt indien hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij een verkeersongeval betrokken raakt. Wanneer de werkgever dat heeft nagelaten, is hij in beginsel aansprakelijk voor de als gevolg daarvan niet door zo'n verzekering gedekte schade. Een werknemer kan daardoor met tal van lastige processuele vragen worden geconfronteerd indien hij verhaal zoekt en vervolgens blijkt dat zijn werkgever geheel of gedeeltelijk is tekortgeschoten in zijn verplichting om voor een behoorlijke verzekering te zorgen. Dit betekent immers dat een werknemer zijn schade op de verzekeraar dient te verhalen voor zover de verzekering dekking biedt, en op zijn werkgever voor zover die dekking niet behoorlijk is. Is dan de sector civiel van de rechtbank of de kantonrechter bevoegd? Om te voorkomen dat de werknemer hierdoor tussen wal en schip terecht komt, is een goede processtrategie van belang.
De verplichte verkeersverzekering ten behoeve van werknemers: wat te vorderen van wie en bij welke rechter?
VRA 2009, p. 139
Prof. mr. N. Frenk [1], prof. mr. F.R. Salomons [2]
1
Een korte geschiedenis
De Hoge Raad heeft in het afgelopen decennium steeds duidelijker de contouren geschetst van een compensatiestelsel voor werknemers die in de uitoefening van hun werkzaamheden bij een verkeersongeval betrokken raken. In een reeks van arresten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat werkgevers zich financieel de gevolgen van een dergelijk ongeval dienen aan te trekken. [3] Dit stelsel, dat zijn grondslag vindt in artikel 6:248 BW en artikel 7:611 BW (goed werkgeverschap), houdt - zeer in het kort - in dat de werkgever in beginsel de niet door een verzekering gedekte schade heeft te dragen die de werknemer lijdt doordat hij tijdens zijn werkzaamheden bij een verkeersongeval betrokken raakt. [4] Algemeen werd aangenomen dat de werkgever aldus aansprakelijk is voor deze niet door een verzekering gedekte schade.
In een tweetal op 1 februari 2008 gewezen arresten heeft de Hoge Raad evenwel een hiervan afwijkende uitleg gegeven door te oordelen dat de overweging dat de werkgever de niet door verzekering gedekte schade moet dragen, aldus moet worden verstaan, dat de werkgever voor een behoorlijke verzekering dient te zorgen die dekking biedt voor de schade van een werknemer die hij door een dergelijk ongeval heeft opgelopen. Wanneer de werkgever dat heeft nagelaten, dient hij in beginsel de dientengevolge niet door zo'n verzekering gedekte schade van de werknemer te dragen. [5] We laten verder rusten dat vermoedelijk weinigen dit 'aldus' hebben verstaan [6] , en richten ons verder op de verzekeringsplicht. [7] In beide arresten wordt door de Hoge Raad over deze plicht het volgende gezegd:
'De aan het gemotoriseerde verkeer verbonden, door velen met grote regelmaat gelopen, risico's van ongevallen hebben mettertijd geleid tot een goede verzekerbaarheid van deze risico's tegen betaalbare premies. In het licht hiervan moet (…) worden geoordeeld dat de werkgever uit hoofde van zijn verplichting zich als een goed werkgever te gedragen, gehouden is zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van werknemers wier werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat zij als bestuurder van een motorvoertuig betrokken raken bij een verkeersongeval.
De omvang van deze verplichting zal van geval tot geval nader vastgesteld moeten worden met inachtneming van alle omstandigheden, waarbij in het bijzonder betekenis toekomt aan de in de betrokken tijd bestaande verzekeringsmogelijkheden - waarbij mede van belang is of verzekering kan worden verkregen tegen een premie waarvan betaling in redelijkheid van de werkgever kan worden gevergd - en de heersende maatschappelijke opvattingen omtrent de vraag voor welke schade (zowel naar aard als naar omvang) een behoorlijke verzekering dekking dient te verlenen. De verzekering behoeft in elk geval geen dekking te verlenen voor schade die het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
(…)
Indien de werkgever is tekortgeschoten in zijn verplichting zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering als hiervoor bedoeld, is hij jegens de werknemer aansprakelijk voor zover deze door die tekortkoming schade heeft geleden.'
In de drie hiervoor door M. van den Steenhoven besproken arresten wordt de verzekeringsplicht nader ingevuld c.q. verder uitgebouwd, onder meer met het oordeel van de Hoge Raad dat de verplichting om voor een behoorlijke verzekering zorg te dragen geldt ten aanzien van werknemers die als bestuurders, maar eveneens ten aanzien van werknemers die als fietser of voetganger, bij een verkeersongeval betrokken raken. [8] We laten de reikwijdte van de verzekeringsplicht verder buiten beschouwing, maar willen nog wel opmerken dat een werknemer die bij een verkeersongeval betrokken is geraakt er mogelijk niet van op de hoogte is tot welke verzekeraar hij zich moet wenden. Het goed werkgeverschap - zo menen wij - brengt daarom mee dat de werkgever óók verplicht is om de werknemer hiervan op de hoogte te brengen. Tevens dient de werkgever aan zijn werknemer een afschrift van (die gedeeltes van) de polis te verstrekken, waaruit blijkt welke rechten de werknemer jegens deze verzekeraar heeft.
2
Probleemstelling en plan van behandeling
We laten - zoals gezegd - de reikwijdte van de verzekeringsplicht verder buiten beschouwing en zullen hierna aandacht besteden aan de processuele vragen c.q. zoekplaatjes waarmee een werknemer die compensatie zoekt, geconfronteerd kan worden. In het bijzonder gaat het dan om de vraag welke rechter bevoegd is. [9] De werknemer zal namelijk in eerste instantie zijn schade moeten verhalen bij de verzekeraar bij wie zijn werkgever ten behoeve van hem een verzekering heeft gesloten. De werkgever is immers, zo weten we, niet voor deze schade aansprakelijk. Het zal er dan in de praktijk op neerkomen dat de sector civiel van de rechtbank bevoegd is. [10] Althans, mits de werkgever niet is tekortgeschoten in zijn verplichting zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering. Is dat immers het geval, dan is de werkgever aansprakelijk voor de door die tekortkoming geleden schade. Indien het dan tot een procedure komt, is de kantonrechter bevoegd.
Afhankelijk van de situatie is derhalve de sector civiel of de kantonrechter bevoegd. Voor een werknemer is het in dat opzicht vooral lastig indien hij verhaal zoekt en vervolgens blijkt dat zijn werkgever geheel of gedeeltelijk is tekortgeschoten in zijn verplichting om voor een behoorlijke verzekering te zorgen. Dit brengt mee dat een werknemer zijn schade op de verzekeraar dient te verhalen voor zover de verzekering dekking biedt, en op zijn werkgever voor zover die dekking niet behoorlijk is. Er zijn grofweg drie situaties te onderscheiden. In de eerste plaats de situatie dat de werkgever in het geheel geen verzekering heeft gesloten ( par. 3 ). In de tweede plaats de situatie dat de werkgever wel een verzekering heeft gesloten, maar deze onvoldoende (niet behoorlijk) blijkt te zijn ( par. 4 ). In de derde plaats de situatie dat de werkgever wel een behoorlijke verzekering heeft gesloten, maar de verzekeraar zich op een dekkingsverweer kan beroepen ( par. 5 ). Een werknemer kan hierdoor gemakkelijk tussen wal en schip geraken. Om dit te voorkomen is een goede processtrategie van belang ( par. 6 ).
3
De werkgever heeft geen verzekering gesloten
Het mag wellicht paradoxaal klinken, maar het meest eenvoudig is de situatie waarbij de werkgever in het geheel geen verzekering heeft gesloten. Omdat er dan geen verzekeraar is op wie de werknemer zijn schade kan verhalen, rest hem niets anders dan zijn werkgever aan te spreken. Komt het tot een procedure, hetgeen zeker niet uitgesloten is zolang niet duidelijk is wat de reikwijdte van de dekking van een (i.c. niet gesloten) behoorlijke verzekering dient te zijn, dan is de vordering er een betreffende de arbeidsovereenkomst en is de kantonrechter ingevolge artikel 93 , onder c, Rv bevoegd deze te behandelen en erover te beslissen. Daarbij zij opgemerkt dat de aldus op de werkgever rustende artikel 611 -aansprakelijkheid naar alle waarschijnlijkheid niet onder zijn AVB (Aansprakelijkheidsverzekering Bedrijven) gedekt is. De AVB dekt immers uitsluitend de aansprakelijkheid voor schade aan personen of zaken. [11] De schade die de werknemer hier lijdt is echter geen schade als gevolg van zijn letsel, maar schade die het gevolg is van niet-naleving van de verplichting om een verzekering te sluiten. In een recente uitspraak van de rechtbank Den Haag is dit punt nadrukkelijk aan de orde gekomen. [12] De rechtbank meende (eveneens) dat onder de AVB-polis geen dekking bestond omdat het hier niet gaat om een aansprakelijkheid voor letselschade, maar om een aansprakelijkheid wegens het missen van een verzekeringsuitkering. Dat de AVB naar alle waarschijnlijkheid geen dekking biedt, is naar onze mening ook (meer) in lijn met het door de Hoge Raad in de steigers gezette stelsel, waarbij immers op de werkgever de plicht rust een (first party) verzekering te sluiten die direct de schade van zijn werknemers dekt. Hiervan zou weinig overblijven indien werkgevers 'straffeloos' deze plicht kunnen negeren, omdat dat hun (third party) AVB-verzekering via een omweg alsnog de dekking van een behoorlijke verzekering biedt.
4
De door de werkgever gesloten verzekering is niet behoorlijk
De Hoge Raad geeft in nog tamelijk vage bewoordingen aan wat de reikwijdte van de verplichte dekking dient te zijn. Hij merkt hierover op dat in het bijzonder betekenis toekomt aan de bestaande verzekeringsmogelijkheden en de heersende maatschappelijke opvattingen omtrent de vraag voor welke schade een behoorlijke verzekering dekking dient te verlenen. Daarbij is volgens de Hoge Raad ook van belang of de verzekering kan worden verkregen tegen een premie waarvan betaling in redelijkheid van de werkgever kan worden gevergd. Ook merkt hij op dat de omvang van de verplichting van geval tot geval nader vastgesteld moet worden. De enige concrete aanwijzing is dat de verzekering in elk geval geen dekking behoeft te verlenen voor schade die het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
De vragen die dit oproept zijn talrijk. Betekent dit bijvoorbeeld dat de dekking ten behoeve van een buschauffeur mag afwijken van die van een taxichauffeur? Dient smartengeld gedekt te zijn?. [13] Kunnen derden aanspraak maken op uitkering (verplaatste schade, begrafeniskosten, gederfd levensonderhoud)? Geldt dat straks ook voor de affectieschade van naasten en nabestaanden? Welke causaliteitsmaatstaf dient gehanteerd te worden? Tot welk bedrag kan aanspraak worden gemaakt op uitkering en mogen er (ook) per schadepost verschillende verzekerde sommen gehanteerd worden? Betekent dit dat het geen probleem is dat werknemers met ernstig letsel een minder goede bescherming genieten dan werknemers met een geringer letsel? Of mag daarom met het oog op gelijke behandeling van slachtoffers niet een verzekerde som, maar wel een eigen risico gehanteerd worden?. [14] Veel kou zou uit de lucht zijn met het door A-G Spier geopperde idee om afscheid te nemen van de volgens hem niet goed werkbare maatstaf van een behoorlijke verzekering en de oplossing te zoeken in een vast bedrag van bijvoorbeeld 1 miljoen euro. [15] Indien de Hoge Raad daarnaast nog zou bepalen welke bepalingen van afdeling 6.1.10 BW van overeenkomstige toepassing zijn op de verplichting van de verzekeraar tot vergoeding van de schade, zijn veel van deze vragen beantwoord. [16][17]
Vooralsnog zijn er echter nog vele vragen die aanleiding zullen zijn tot vele geschillen. Dit te meer omdat de Hoge Raad bij dit alles ook betekenis toekent aan de in de betrokken tijd bestaande verzekeringsmogelijkheden. Het antwoord op bepaalde vragen kan vandaag dus anders luiden dan morgen. De geschillen die hiervan het gevolg zijn zullen uitgevochten moeten worden door de werkgever en zijn werknemer. De werknemer kan immers niet betogen dat de verzekeraar aan zijn werkgever geen behoorlijke verzekering heeft aangeboden, en daarom tot een ruimere dekking gehouden is. [18] Het is bovendien de werkgever die moet zorg dragen voor een behoorlijke verzekering.
Dit alles betekent dat een werknemer zijn schade op de verzekeraar dient te verhalen voor zover de verzekering dekking biedt, en op zijn werkgever voor zover die dekking niet behoorlijk is. En omdat het in de praktijk vaak onduidelijk zal zijn wat de reikwijdte van een behoorlijke dekking is, zal een werknemer zich ook vaak genoodzaakt voelen beide partijen aan te spreken. Dit maakt het er voor hem niet eenvoudiger op, zeker indien het tot een procedure komt. Welke rechter is dan immers bevoegd? Deze vraag is nog tamelijk eenvoudig te beantwoorden indien de verzekeraar zonder problemen overeenkomstig de gesloten verzekering tot uitkering overgaat. De werknemer behoeft dan nog 'slechts' zijn werkgever aan te spreken voor zover de uitkering niet behoorlijk is, en die vordering is er een betreffende de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter is dan bevoegd. Gecompliceerd wordt het vooral indien de verzekeraar geheel of gedeeltelijk uitkering weigert, bijvoorbeeld omdat hij zich op een dekkingsverweer beroept.
5
De door de werkgever gesloten verzekering is behoorlijk, maar biedt geen (volledige) dekking
Wanneer de werknemer betaling verlangt van de verzekeraar, staat de werkgever daar in beginsel buiten. De verzekering is immers gesloten ten behoeve van de werknemer. De werknemer maakt als verzekerde rechtstreeks aanspraak op uitkering. De werknemer kan echter als verzekerde met tal van verweren worden geconfronteerd, zoals bijvoorbeeld bij verzwijging, premieachterstand, verzekeringsbedrog, eigen schuld, het niet-nakomen van de meldings- of bereddingsplicht en een in de polis voorkomend vervalbeding. Een aantal van deze weren kan worden ingeroepen als reactie op een aan de werkgever als verzekeringnemer te verwijten gedraging. Te denken valt voornamelijk aan verzwijging, het niet-betalen van een vervolgpremie en het niet-naleven van bepaalde zorgplichten. Aangenomen mag worden dat, indien de verzekering hierdoor geheel of gedeeltelijk niet tot uitkering komt, de werkgever in zoverre is tekortgeschoten in zijn verplichting zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering, en hij jegens de werknemer aansprakelijk is voor zover de verzekering door die tekortkoming niet tot uitkering is gekomen. [19]
Vervolgens laten zich vele lastige situaties voorstellen. Denkbaar is dat de werknemer om hem moverende redenen ervoor kiest om het beroep van de verzekeraar op zo'n dekkingsverweer aan te vechten. Komt het tot een procedure, dan is de sector civiel van de rechtbank bevoegd. De werknemer neemt dan wel het risico dat hij, als hij in het ongelijk wordt gesteld, alsnog zijn werkgever zal moeten aanspreken. Dit lijkt er daarom voor de werknemer voor te pleiten om toch maar meteen zijn werkgever aan te spreken. Mogelijk gaat de werkgever vervolgens zonder morren tot schadevergoeding over. Vaak zal de werkgever zich echter op het standpunt stellen dat de verzekeraar ten onrechte een dekkingsverweer inroept. De bal ligt dan weer bij de werknemer, die dan voor de vraag staat wie hij in dat geval voor welke rechter dient te dagvaarden. Denkbaar is dat hij ervoor kiest dit met de verzekeraar uit te vechten, in welk geval de sector civiel van de rechtbank bevoegd is. [20] Schat hij echter in dat de verzekeraar het waarschijnlijk bij het rechte eind heeft, dan zal hij zijn werkgever aanspreken, in welk geval de kantonrechter bevoegd is. In dat geval laat zich weer voorstellen dat de werkgever de verzekeraar ook nog eens in vrijwaring oproept. Als gezegd, de werknemer kan in deze situatie gemakkelijk tussen wal en schip geraken.
6
Processtrategie
We gaan er hier vanuit dat de verzekeraar en de werkgever beiden volharden in hun standpunt dat er door de verzekeraar wel respectievelijk niet een beroep kan worden gedaan op een dekkingsverweer, zodat de werknemer niets anders rest dan de hulp van de rechter in te roepen. De voor de hand liggende strategie is dan dat de werknemer zowel de verzekeraar als zijn werkgever dagvaardt en in één procedure betaling van hun vordert, en wel zodanig dat betaling door de een ook de ander bevrijdt. Dit heeft voor de werknemer ook het voordeel dat hij dan niet genoodzaakt is in zijn eentje het beroep op het dekkingsverweer (jegens de verzekeraar) te bestrijden, dan wel (jegens zijn werkgever) te verdedigen. Het voeren van één procedure heeft als voordeel dat de werknemer dat door de verzekeraar en zijn werkgever onderling kan laten uitvechten. De vraag is dan natuurlijk wel bij welke rechter de werknemer de zaak aanhangig moet maken.
Indien de werknemer het 'volgens het boekje' doet, is een zekere processuele omslachtigheid niet te vermijden. Om te beginnen zal hij de werkgever dagvaarden voor de kantonrechter, nu zijn vordering zijn arbeidsovereenkomst betreft ( artikel 93 , onder c, Rv), en de verzekeraar voor de sector civiel (als de vordering groter is dan de competentiegrens van artikel 93, onder a, Rv). Daarbij kan het gaan om dezelfde rechtbank, maar goed mogelijk is natuurlijk dat verschillende rechtbanken relatief bevoegd zijn ( artikel 99 e.v. Rv). Om beide procedures vervolgens bijeen te krijgen, volge men de weg van artikel 220 Rv, dat betrekking heeft op verwijzing van zaken die 'verknocht' zijn (men spreekt ook wel van connexiteit). Dat hier van verknochtheid sprake is, behoeft, gelet op het hiervoor betoogde, geen nadere toelichting. Verwijzing is ook mogelijk, zo leert lid 1 , tweede zin, indien de ene zaak bij de kantonrechter in behandeling is en de andere niet.
Het eenvoudigste is het als beide zaken bij dezelfde rechtbank aanhangig zijn. De zaak tegen de verzekeraar kan dan op incidentele vordering [21] van de werknemer worden verwezen naar de kantonrechter die de zaak tegen de werkgever behandelt ( artikel 220 lid 5 ). Het omgekeerde is niet mogelijk, aangezien de wet ervan uitgaat dat vorderingen die op grond van hun aard (en dus niet het bedrag) door de kantonrechter behandeld worden, nimmer door verwijzing onttrokken kunnen worden aan de kantonrechter. [22] Als de rechter die de zaak tegen de verzekeraar behandelt, de zaak naar de kantonrechter verwijst, vermeldt hij in het verwijzingsvonnis de roldatum waarop de zaak bij de kantonrechter zal dienen. Voorts vermeldt hij dat bij de kantonrechter (verder) in persoon kan worden geprocedeerd. Zou de verzekeraar verstek hebben laten gaan, dan dient het verwijzingsvonnis onder aanzegging van de nieuwe roldatum aan de verzekeraar te worden betekend. [23]
Als de zaak tegen de werkgever bij een andere rechtbank wordt gestart dan de zaak tegen de verzekeraar, is een tweestaps-verwijzing nodig: van de ene rechtbank naar de andere en van de sector civiel naar de kantonrechter. Omdat bij verwijzing van de ene naar de andere rechtbank steeds de jongste zaak wordt verwezen, doet de werknemer er verstandig aan ervoor te zorgen dat de zaak tegen de werkgever als eerste aanhangig wordt gemaakt. [24] In dat geval kan de zaak tegen de verzekeraar vervolgens op grond van artikel 220 lid 1 Rv in één keer van de sector civiel worden verwezen naar de kantonrechter. Bij deze verwijzing wordt in het vonnis geen nieuwe roldatum genoemd, doch heeft de werknemer (evenals de verzekeraar) het recht om de wederpartij op te roepen voor de kantonrechter tegen een door hem gekozen roldatum ( artikel 221 Rv). Zijn de zaken aldus bij dezelfde kantonrechter in behandeling, dan kan door middel van een (verder in de wet niet geregelde) 'rolvoeging' worden bevorderd dat de rechter zich van de samenhang van de zaken bewust is en de zaken ook zoveel mogelijk op dezelfde roldata worden behandeld.
De vraag rijst of de hiervoor geschetste processuele omslachtigheid niet kan worden vermeden. Is er niet veel voor te zeggen om behandeling van beide zaken door de kantonrechter rechtstreeks mogelijk te maken? Indien de verzekeraar bereid is om daaraan mee te werken, lijkt ons dat zeker het geval. En wij zien, gelet op het voorgaande, niet goed welke steekhoudende argumenten een verzekeraar zou kunnen hebben om de werknemer die bereidheid te onthouden. Voor wat de relatieve bevoegdheid betreft, zou de verzekeraar ermee kunnen instemmen dat hij wordt gedagvaard voor dezelfde rechtbank als de werkgever ( artikel 108 Rv). Bovendien zouden werknemer en verzekeraar kunnen overeenkomen dat de zaak op de voet van artikel 96 Rv zal worden behandeld door de kantonrechter die ook de zaak tegen de werkgever behandelt. Daarbij zullen zij er, ter vermijding van nare verrassingen, tevens goed aan doen zich het recht op hoger beroep voor te behouden ( artikel 333 , tweede zin, Rv). Handelen zij op deze wijze, dan kunnen beide zaken van aanvang af behandeld worden door één en dezelfde rechter, zonder dat processuele complicaties de zaken nodeloos bemoeilijken. [25]
Wij hebben ons afgevraagd of de werknemer nóg een stap verder kan gaan, door de werkgever en de verzekeraar direct voor dezelfde kantonrechter te dagvaarden. Hij loopt dan natuurlijk het risico dat de verzekeraar zich erop beroept dat hij niet voor de juiste rechter is gedagvaard. Doet de verzekeraar dat niet, dan bestaat nog de mogelijkheid dat de kantonrechter de zaak ambtshalve naar de sector civiel verwijst, een beslissing waartegen de werknemer dan geen rechtsmiddel kan instellen ( artikel 71 leden 1 en 5 Rv). [26] In elk geval doet de werknemer bij een keuze voor deze route er verstandig aan om in de dagvaarding duidelijk uiteen te zetten dat de gekozen route neerkomt op het vermijden van de omweg van het aanbrengen van de zaak tegen de verzekeraar bij een andere rechter, uitsluitend om bij die andere rechter verwijzing naar de kantonrechter te vragen. Enig redelijk belang van de verzekeraar om zich erop te beroepen dat de vordering tegen hem bij een andere rechter had moeten worden ingesteld, ontbreekt derhalve. [27] Wij zouden ervoor willen pleiten dat de kantonrechter in een dergelijk geval op grond van een goede procesorde niet overgaat tot verwijzing en de zaak tegen de verzekeraar evenals de vordering tegen de werkgever behandelt en beslist. [28]
[1] Hoofdredacteur van Verkeersrecht
[2] Hoogleraar privaatrecht, in het bijzonder notarieel recht, aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.
[3] Te beginnen met HR 16 oktober 1992, NJ 1993, 264 , VR 1993, 74 (Bruinsma/Schuitmaker).
[4] Zie vooral HR 9 augustus 2002, VR 2003, 73 , NJ 2004, 235 (Bont/Oudenallen).
[5] HR 1 februari 2008, VR 2008, 56 en 57 . Zie over deze arresten J.J. van der Helm, Een behoorlijke verzekering voor verkeersongevallen van werknemers, VRA 2008, p. 97-101 .
[6] Aldus ook W.H. van Boom, G.N. van Kooten en P.L.M. Schneider, Compensatie van verkeersletsel van werknemers: wat is een behoorlijke verzekering?, ArA 2008, p. 57-58 .
[7] Opmerkelijk is o.i. dat de Hoge Raad deze verzekeringsplicht op het ongeschreven recht baseert. Dit roept de vraag op wat daar de rechtvaardiging van is. Zie hierover W.H. van Boom, Wie verre reizen maakt, kan veel verhalen, in: Tien pennenstreken over personenschade, LSA-bundel 2009, Den Haag, p. 25 e.v.
[8] Zie HR 12 december 2008, VR 2009, 50 (in dit nummer). We nemen aan dat - hoewel dat niet met zoveel woorden wordt gezegd - met dit arrest duidelijk is dat het verder niet uitmaakt op welke wijze een werknemer aan het wegverkeer deelneemt, zodat ook werknemers die bijvoorbeeld per paard aan het wegverkeer deelnemen, deze bescherming genieten. Actueel is de vraag of de verzekeringsplicht ook geldt ten aanzien van werknemers die zich voor hun werk per vliegtuig, tram, trein of boot doen vervoeren.
[9] We hanteren de term 'bevoegd' om aan te geven dat de zaak behandeld dient te worden door de kantonrechter dan wel de sector civiel van de rechtbank. Dit onderscheid komt overeen met het tot 2002 gehanteerde onderscheid tussen de absolute bevoegdheid van de kantonrechter resp. die van de rechtbank. Nu de kantonrechters deel uitmaken van de rechtbanken, gaat het niet meer om absolute bevoegdheid, maar om wat wel is aangeduid als 'sectorcompetentie'.
[10] We gaan er in het vervolg van uit dat de schade die de werknemer lijdt de competentiegrens van (thans) € 5.000 overschrijdt ( art. 93 , onder a, Rv). Indien dat niet het geval is, is de kantonrechter ook bevoegd in procedures tegen de verzekeraar.
[11] Zie J.H. Wansink, De algemene aansprakelijkheidsverzekering, 3e druk, Deventer, 2006, p. 26-28.
[12] Rb. Den Haag 4 februari 2009, LJN : BH2587.
[13] S.D. Lindenbergh ( AA 2008, p. 740 ) acht dekking daarvan van minder gewicht, o.m. omdat vooral door werknemers aan wie het ontstaan van het ongeval zelf zal zijn toe te schrijven, een beroep op deze verzekering zullen doen. Anders Spier in zijn conclusie voor HR 12 december 2008, VR 2009, 50 . In dit arrest was overigens de oorzaak van het ongeval gladheid op de openbare weg.
[14] Dat de bescherming van slachtoffers via een verplichte 'first party'-verzekering geen sinecure is, blijkt bijvoorbeeld uit het Besluit verplichte verzekering bij medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (Besluit van 23 juni 2003, Stb. 266). In dit besluit is gedetailleerd voorgeschreven voor welke risico's tot welke bedragen en voor welke schadeposten de ten behoeve van proefpersonen verplicht te sluiten verzekering dekking dient te verlenen.
[15] In zijn conclusie voor HR 12 december 2008, VR 2009, 50 .
[16] Zie hierover N. Frenk, De directe schadeverzekering als remedie voor de uitdijende aansprakelijkheidslast?, AV&S 2000, p. 2-13 .
[17] J.H. Wansink ( AV&S 2009, p. 1 ) ziet hier een taak voor het Verbond van Verzekeraars, het VNO en het MKB om in gezamenlijkheid met een richtlijn te komen. Dit lijkt ons zeker ook zeer nuttig. Om met de inhoud daarvan de rechter te kunnen overtuigen dat aldus aan het begrip 'behoorlijke verzekering' inhoud kan worden gegeven, lijkt het ons aanbevelenswaardig om ook werknemersorganisaties hierbij te betrekken. Het zal het overleg er niet eenvoudiger op maken, maar de uitkomsten wel overtuigender.
[18] Vgl. HR 9 juni 2006, NJ 2006, 326 , waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat een beroep door de verzekeraar op de dekkingsomschrijving niet met succes kan worden afgeweerd met de stelling dat het beroep daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. 'Met de dekkingsomschrijving', aldus de Hoge Raad, 'heeft de verzekeraar immers de grenzen omschreven waarbinnen hij bereid was dekking te verlenen, hetgeen hem vrijstond.'
[19] In een tweetal gevallen waarin de wetgever in het belang van derden het sluiten van een verzekering verplicht heeft gesteld, is met het oog hierop bepaald dat de verzekeraar zich jegens deze derde niet kan beroepen op een dergelijk uit de wet of polis voortvloeiend verweer of verval. Dit is dan gecombineerd met een recht van verhaal voor de verzekeraar op de verzekeringnemer voor zover hij zonder dekking een uitkering heeft moeten doen. Zie artikel 6 jo 11 WAM en artikel 8 van het Besluit verplichte verzekering medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen.
[20] Dit zou de vraag kunnen oproepen of wel buiten de werkgever om over deze dekkingsverweren geprocedeerd kan worden. Dat lijkt ons geen probleem. Het antwoord op de dekkingsvraag levert een rechtsfeit op waarover in de verhouding werknemer/verzekeraar wel degelijk kan worden geprocedeerd. Wel is het zo dat de werkgever als niet-procespartij aan de uitspraak van de rechter niet gebonden is ( art. 236 Rv). Vergelijk het arrest van 20 januari 2006 van de Hoge Raad ( RvdW 2006, 104 ) over een geval waarin een werknemer over de aansprakelijkheid van zijn werkgever rechtstreeks procedeerde tegen diens aansprakelijkheidsverzekeraar. De werkgever had zijn (mogelijke) vordering op de verzekeraar gecedeerd aan zijn werknemer. De Hoge Raad wilde niet weten van de door de verzekeraar bepleite niet-ontvankelijkheid op de grond dat niet buiten de werkgever om over diens aansprakelijkheid zou kunnen worden geprocedeerd.
[21] Deze incidentele vordering dient te worden ingesteld bij de inleidende dagvaarding ( artikel 220 lid 2 Rv). Verder zijn daarop de artikelen 208 en 209 Rv van toepassing.
[22] Zie Parlementaire Geschiedenis Herziening Burgerlijk Procesrecht (Van Mierlo/Bart), p. 387.
[23] Zie art. 220 lid 4 , tweede zin. Indien in de dagvaarding verwijzing is gevorderd, komt het vóór de verwijzing derhalve niet tot toewijzing bij verstek van de hoofdvordering.
[24] Onder aanhangig in de zin van art. 220 Rv dient o.i. niet slechts te worden verstaan dat de dagvaarding is uitgebracht ( art. 125 Rv), doch voorts dat de zaak ter rolle is ingeschreven (vgl. Hof Arnhem 8 oktober 2002, NJ 2003, 392 ).
[25] Ook bij de door ons voorgestane bereidheid om te kiezen voor de korte weg naar de kantonrechter, zal de procedure in de praktijk wellicht nog worden gecompliceerd doordat de gedaagden elkaar mogelijk over en weer in vrijwaring zullen willen oproepen. In de vrijwaringsprocedure(s) is de werknemer geen partij. Wel zal hij ervaren dat daardoor vertraging ontstaat in zijn eigen zaken tegen de werkgever en de verzekeraar.
[26] Een ambtshalve verwijzing naar een andere rechtbank op de grond dat de zaak tegen de verzekeraar is aangebracht bij een relatief onbevoegde rechter, is niet mogelijk ( art. 110 Rv).
[27] Zou de zaak wél worden verwezen, dan rijst de vraag of de werknemer na verwijzing kan vragen om terugverwijzing naar de kantonrechter. In beginsel is dat mogelijk. Als de verzekeraar echter niet slechts verwijzing heeft gevraagd maar ook in de hoofdzaak heeft geantwoord, zou een terugverwijzingsvordering gelet op artikel 220 lid 2 Rv niet meer mogelijk zijn.
[28] Ook M. Koedoot en M. Ynzonides wijzen op de mogelijkheid dat de rechter verwijzing wegens strijd met een goede procesorde achterwege laat, als van eiser niet kan worden verlangd dat hij de omslachtige route volgt om de zaken uiteindelijk toch weer bij elkaar te krijgen (Tekst en Commentaar Burgerlijke Rechtsvordering (3e druk, 2008),
aant. 5
bij artikel 94).