pag. 1 VR 2005, Een blik op de feitelijke parkeerbelasting

VRA 2005, p. 1
2005-01-01
Mr B.F.A. van Huijgevoort
Iedere autobezitter is wel eens geconfronteerd met de heffing van de zogenoemde feitelijke parkeerbelasting[1] . Normaal gesproken gaat dat geruisloos: muntjes inwerpen, het parkeerkaartje valt en u legt het kaartje achter uw voorruit. Klaar als een klontje. Toch kan er heel wat mis gaan[2] . Dit artikel biedt daar een overzicht van.
Een blik op de feitelijke parkeerbelasting
VRA 2005, p. 1
Mr B.F.A. van Huijgevoort
RVV 1966 art. 83 RVV 1966 art. 86 RVV 1966 art. 139 Gem.w art. 225 Gem.w art. 231 Gem.w art. 234
1
Algemeen
Vóór 1991 hadden de gemeenten de bevoegdheid tot heffing van parkeerrechten (gebruiksretributies). Zij konden deze rechten navorderen, maar daar kwam in de praktijk weinig van terecht (niet rendabel). Veelal werd gekozen voor een afdoening via strafrechtelijke weg. De basis hiervoor was te vinden in artikel 139 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1966 (hierna: RVV) welk artikel strafbaar stelde de overtreding van een gedragsregel vastgesteld bij of krachtens het RVV. In artikel 83, onderdeel f, RVV was bepaald dat parkeren verboden is bij een binnen de bebouwde kom bij of krachtens besluit van de gemeenteraad geplaatste parkeermeter tenzij aan de bij of krachtens plaatselijke verordening gegeven voorschriften werd voldaan. Onder parkeren werd verstaan (art. 86 RVV) het doen of laten staan van voertuigen, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen. De strafrechtelijke weg voldeed uiteindelijk echter niet omdat er sprake was van overbelasting van het strafrechtelijke apparaat. De oplossing werd gevonden in de omvorming tot parkeerbelasting[3] .
Op grond van artikel 225, lid 1, onderdeel a, Gemeentewet kan in het kader van de parkeerregulering een belasting worden geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
Volgens artikel 225, lid 2, Gemeentewet wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken. Het parkeren wordt dus eigenlijk omschreven als het stilstaan met de intentie om hier niet een korte tijd te staan. In dat geval is dus parkeerbelasting verschuldigd. Hoe dient deze nu te worden voldaan? Krachtens artikel 234 Gemeentewet wordt de parkeerbelasting geheven bij wege van voldoening op aangifte dan wel op andere wijze[4] , waarbij als voldoening op aangifte uitsluitend wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften.
Wat nu als wordt geconstateerd dat de parkeerbelasting niet op aangifte is voldaan? Artikel 231, lid 1, Gemeentewet verwijst onder andere naar de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Artikel 20 van laatstgenoemde wet bepaalt dat, als belasting die op aangifte behoort te worden voldaan geheel of gedeeltelijk niet is betaald, er kan worden nageheven. De gemeente kan dan dus een naheffingsaanslag opleggen. Deze wordt forfaitair berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan (art. 234, lid 4, Gemeentewet); bovendien worden separaat kosten in rekening gebracht (art. 234, lid 6, Gemeentewet). In de jurisprudentie is nog het volgende aan de orde geweest. Door het hof was vastgesteld dat door de parkeercontroleur niet kon worden gecontroleerd of de parkeerbelasting was voldaan omdat het parkeerkaartje op de grond was gevallen; verder stond vast dat het kaartje ten tijde van de controle nog geldig was. Het hof oordeelde dat, nu vaststaat dat de parkeerbelasting tijdig is betaald, naheffing niet mogelijk is, ook al heeft de parkeerder niet voldaan aan de verplichting tot het doen van aangifte op de wijze zoals is bepaald in het Uitvoeringsbesluit bij de Verordening Parkeerbelastingen en op het parkeerkaartje. Het tegen dit oordeel gerichte middel wordt door de Hoge Raad verworpen[5] . Dus, betaling volstaat.
2
Parkeren
2.1
RVV
Advocaat-Generaal Remmelink kan zich in zijn conclusie bij HR 28 mei 1974, NJ 1974, 331, VR 1975, 19 vinden in het oordeel van de rechtbank dat aan het lossen of laden van goederen in de zin van artikel 86 RVV geen andere betekenis kan worden toegekend dan het uitladen of inladen van goederen van enige omvang of gewicht, en niet het afgeven of ophalen van formulieren of documenten. Zou men, volgens hem, deze eis niet stellen dan zou het verbod niet te handhaven zijn, want iedereen zou wel kunnen beweren dat hij daar stilstond om een kleinigheid te lossen of te laden. Hij denkt bijvoorbeeld aan het in ontvangst nemen of afgeven van een pakje sigaretten. De aard en de hoeveelheid van de goederen is naar zijn mening ook van invloed op de duur van het parkeren. Zo zal een verhuiswagen wel eens een halve dag of langer ergens kunnen staan: 'Een bijzonder probleem daarbij is, in hoeverre ook 'nevenverrichtingen' meetellen, bijv. het sorteren van de uitgeladen goederen. Uw Raad was daaromtrent zeer kritisch, en beschouwde bijv. het tellen van de lege zakken niet meer als een onderdeel van het onmiddellijk laden en lossen. Vgl. HR 19 juni 1936, NJ 1936, 1019'.
De Hoge Raad oordeelde in zijn arrest van 10 juni 1975, NJ 1975, 481, VR 1975, 90 dat met de uitzondering van het onmiddellijk laden en lossen uitsluitend wordt beoogd te voorkomen dat als gevolg van een parkeerverbod het bezorgen of ophalen van goederen, die niet of bezwaarlijk anders dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht, niet zonder overtreding der wet mogelijk zou zijn. De Hoge Raad oordeelde: 'dat het hof dan ook terecht het brengen van enige kentekenbewijzen in en uit het in de bewezenverklaring bedoelde voertuig niet heeft aangemerkt als 'laden en lossen van goederen''.
2.2
Parkeerbelasting
In de jurisprudentie over de parkeerbelasting zijn een aantal zaken aan de orde geweest waarbij het ging om de vraag of er al dan niet sprake was van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken. Ten aanzien van personen mogen er niet meer activiteiten worden verricht dan het daadwerkelijk in- en uitstappen. Hof Arnhem oordeelde dat er naast het in- of uitstappen geen activiteiten mogen worden gepleegd die daarmee geen direct verband houden en waardoor de periode van het stilstaan wordt verlengd[6] en dat er niet onder kan worden begrepen het gedurende 2 à 3 minuten op de parkeerplaats achterlaten van de auto[7] . Volgens Hof Den Haag valt onder onmiddellijk in- en uitstappen van personen wel de situatie onder van het aan komen rijden en stoppen, de chauffeur zich vervolgens verplaatst naar de passagiersstoel waarna degene die wordt opgehaald achter het stuur kruipt en wegrijdt[8] . De taxichauffeur wordt wat meer tijd gegund, te weten de tijd die objectief gezien redelijkerwijs noodzakelijk is om een klant in het café te gaan halen en mee te nemen naar de taxi[9] .
Met betrekking tot het onmiddellijk laden en lossen heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 12 mei 1999, nr 33.286, BNB 1999, 257 geoordeeld dat hieronder dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Hof Amsterdam is van oordeel dat onder het lossen moet worden begrepen zowel het uit het voertuig halen van goederen als het aansluitend bezorgen, waarbij deze plaatsen niet op een onredelijke afstand van elkaar liggen en de goederen bezwaarlijk anders dan per voertuig kunnen worden gebracht. Dit alles mag niet langer duren dan noodzakelijk is waarbij het hof de suggestie doet dat de controleurs enige wachttijd in aanmerking nemen[10] . Volgens Hof Den Haag kunnen hieronder slechts handelingen worden verstaan die een daadwerkelijk laden of lossen van goederen vormen, waaronder niet valt het geval waarin belanghebbende ongeveer tien minuten in een winkel bleef[11] . Er wordt wel tijd gegund voor administratieve handelingen, zoals het overleggen van nota's, het controleren van lijsten en pakbonnen en het in ontvangst nemen van contante betalingen[12] . Verhuizers lopen daarentegen risico voor de tijd die nodig is om in een huis verhuisgoederen op de juiste plekken te zetten[13] . Tot slot wijs ik nog op een uitspraak van Hof Leeuwarden waarin het met draaiende motor stilstaan en wachten op zijn echtgenote die bezig was met de koop van een taart niet werd beschouwd als het onmiddellijk laden of lossen van zaken[14] . Het geheel overziende, komt de jurisprudentie erop neer dat het begrip 'onmiddellijk' eng moet worden opgevat; er is geen tijd voor andere activiteiten. Dit lijkt mij overigens logisch; om 'even' een boodschap te doen, moet je wel langere tijd stilstaan (en dus parkeer je).
3
Naar de parkeermeter
De parkeerder zal naar de parkeermeter toe moeten lopen. Dit hoeft niet met gezwinde spoed, maar een directe actie is wel noodzakelijk. Ik denk hierbij aan een uitspraak van Hof Den Haag[15] waarin werd overwogen dat de parkeerder een redelijke tijd moet worden gelaten om bij de parkeermeter te betalen. De tijd die nodig is om geld te wisselen, moet daarbij buiten beschouwing blijven omdat van parkeerders mag worden verwacht dat zij over pasmunt beschikken[16] . Dit lijkt mij alleszins redelijk, alleen al om te voorkomen dat mensen in hun 'wisseltijd' hun boodschappen doen.
4
Defecte parkeermeter
Aangekomen bij de parkeermeter kan de parkeerder worden geconfronteerd met een defecte parkeermeter; er kan geen geld worden ingeworpen. Wat nu te doen? Is de parkeerbelasting dan niet meer verschuldigd? Helaas, een defecte parkeermeter ontslaat de parkeerder niet van zijn voldoeningsplicht. In het arrest van 22 november 1995, nr 30.456, BNB 1996, 28 oordeelde de Hoge Raad dat het enkele feit dat de parkeermeter defect zou zijn geweest, niet meebrengt dat de gemeente van het opleggen van een naheffingsaanslag moest afzien. In lijn met dit arrest oordeelde Hof Den Haag[17] dat de parkeerder de op de parkeermeter gestelde aanwijzing - dat in geval van storing of een gebleken defect gebruik moet worden gemaakt van een andere parkeermeter - had moeten opvolgen. In een andere uitspraak van hetzelfde hof werd geoordeeld dat het niet noodzakelijk is dat een parkeermeter een aanwijzing dat deze een defect is, bevat; de parkeerder moet maar op eigen initiatief gaan betalen bij een andere parkeermeter[18] . De vraag rijst vervolgens wat van de parkeerder mag worden verlangd. Hoe ver dient hij te wandelen om onder een naheffingsaanslag uit te kunnen komen? Ik denk in ieder geval meer dan 250 meter, zo valt af te leiden uit het arrest van 18 april 2003, nr 38.072, BNB 2003, 215[19] . Ik kan mij in beginsel wel vinden in deze jurisprudentie; van een parkeerder mag toch wel worden verwacht dat hij enige moeite doet om de parkeerbelasting te betalen; het rechtsomkeert maken bij een defecte parkeermeter hoeft niet te worden getolereerd. De vraag rijst wel waar de grens ligt. Stel dat een - wel functionerende - parkeermeter op 200 meter afstand staat waarbij de parkeerder een hoek moet omgaan; het zal wel eens voorkomen dat toevallig in de aanloop- en teruglooptijd de parkeercontroleur langs komt.
5
Maximale parkeerduur
De parkeerder moet op de maximale parkeerduur letten; het betalen van een hoger bedrag aan parkeerbelasting dan conform de maximale parkeerduur, heeft geen zin. Dit volgt uit een arrest van 15 maart 2000, nr 35.201, BNB 2000, 162, waarin de Hoge Raad oordeelde: 'Het hof heeft met juistheid geoordeeld dat, nu de parkeerduur ter plaats was beperkt tot één uur, belanghebbende slechts voor ten hoogste die tijdsduur parkeerbelasting op aangifte kon voldoen, en dat, voor zover hij bij de aanvang van het parkeren meer zou hebben betaald dan het maximaal verschuldigde bedrag van ƒ 4, dat meerdere niet kan worden geacht te zijn voldaan ter zake van het parkeren na het verstrijken van de maximale tijdsduur'.
6
Voldoen langs elektronische weg
Het was voorheen zo dat de parkeerbelasting altijd kon worden voldaan met contant geld. De gemeenten werden echter veelvuldig geconfronteerd met opengebroken parkeermeters, hetgeen een schadepost oplevert, naast het verlies van de parkeergelden. Vandaar dat bij een besluit van 20 juni 2001[20] het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen is gewijzigd, in die zin dat een nieuw artikel (1a) is toegevoegd: '1. De voorschriften van het college van burgemeester en wethouders bedoeld in artikel 234, tweede lid, onder a, van de wet kunnen inhouden dat het in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden. Het college gaat daartoe slechts over indien de belastingplichtigen voldoende praktische middelen voor de voldoening op aangifte ten dienste staan'. Uit de bijbehorende Nota van toelichting valt af te leiden dat de gemeenten expliciet de mogelijkheid krijgen te bepalen dat betaling van parkeerbelastingen uitsluitend nog langs elektronische weg kan geschieden; de bevoegdheid om een dergelijke regel te stellen, vloeit voort uit artikel 257 van de Gemeentewet[21] . Er zijn meerdere gemeenten die van deze bevoegdheid gebruik hebben gemaakt; dit heeft geleid tot rechtszaken met verschillende uitkomsten.
Hof Arnhem[22] verklaarde genoemd artikel 1a onverbindend omdat een dergelijke betaalwijze niet als passend in de zin van artikel 257 Gemeentewet kan worden beschouwd (een belastingplichtige wordt door een dergelijke regeling niet op toereikende wijze in de gelegenheid gesteld de door hem verschuldigde belasting te voldoen). Verder overwoog het hof dat, mocht de bevoegdheid tot het stellen van de gewraakte betalingswijze rechtstreeks voortvloeien uit artikel 234, lid 2, aanhef en onderdeel a, Gemeentewet, de wetgever redelijkerwijs niet het oog kan hebben gehad op de zich hier voordoende situatie, waarin het college de voldoening van de verschuldigde parkeerbelasting dusdanig beperkt dat de betaling van die belasting door middel van gangbaar geld of ('zuivere') girale betaling in het geheel niet meer mogelijk is.
Hof Den Haag[23] ziet het echter totaal anders door te oordelen dat er wel een wettelijke grondslag bestaat voor de eis dat alleen met een chipkaart kan worden betaald.
Het wachten is nu op de Hoge Raad omdat in de zaken van Hof Arnhem de gemeenten in cassatie zijn gegaan[24] . Ik kan me alles voorstellen bij de reden tot invoering van deze regel; aan de andere kant, er moet wel rekening mee worden gehouden dat niet iedereen een chipkaart heeft. Misschien dat dat over tien jaar wel zo is, of misschien is er dan wel een nog handiger betaalmiddel. Ik vind het nu een stap te ver gaan om van mensen te eisen dat zij over een chipkaart moeten beschikken. En hoe zou je buitenlanders moeten behandelen?
7
Wel betaling; geen parkeerkaartje
Als de parkeerder de parkeerbelasting heeft betaald, dient uit de parkeermeter het parkeerkaartje te rollen als bewijs. Het kan natuurlijk voorkomen dat dit laatste om een of andere reden niet gebeurt. Deze situatie lag voor bij de Hoge Raad. In de hof-uitspraak die leidde tot het arrest van 14 november 2003, nr 37.901, BNB 2004, 47 oordeelde het hof dat het de verklaring van belanghebbende gelooft dat hij een gulden in de parkeermeter heeft gedaan, maar dat de parkeermeter geen parkeerkaartje verstrekte en ook de ingeworpen gulden niet teruggaf; de parkeerbelasting is volgens het hof toch betaald[25] . De Hoge Raad oordeelde: ''s Hofs oordeel dat belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting heeft betaald, berust op de aan het hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen. Het is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering'.
8
Wel betaling; verkeerd vaknummer ingetoetst
Er bestaan ook parkeermeters die geen parkeerkaartjes printen, maar die elektronisch de betaling en de parkeertijd registreren. In dit geval kan het voorkomen dat de parkeerder per abuis een verkeerd vaknummer intoetst. Het hof had in de procedure die leidde tot het arrest van 3 maart 1999, nr 34.493, BNB 1999, 203 aangenomen dat belanghebbende drie gulden in de parkeermeter heeft geworpen, doch zich heeft vergist bij het intikken van het vaknummer. Het hof oordeelt vervolgens dat dan sprake is van een geldige betaling van de parkeerbelasting, zij het dat daarvan niet op de voorgeschreven wijze aangifte is gedaan. Er kan geen naheffingsaanslag worden opgelegd. De Hoge Raad verwerpt het beroep in cassatie van de gemeente met toepassing van artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie[26] .
9
Plaats van het parkeerkaartje
Teruggekomen bij de auto rijst de vraag waar het parkeerkaartje moet worden neergelegd. Achter de voorruit, achterruit of op de stoel? Het meest logische lijkt de voorruit. Bij het dichtklappen van de autodeur kan het echter gebeuren dat door een windvlaag het parkeerkaartje valt (waarna het niet meer zichtbaar is). Is in dat geval de parkeerder de pineut? Dat hoeft niet, zoals ik hiervoor in paragraaf 1 heb aangegeven bij de behandeling van het arrest van 8 januari 1997, VR 1997, 53.
Er kan derhalve wel onder de naheffingsaanslag worden uitgekomen, maar dan dient wel aannemelijk te worden gemaakt dat de parkeerbelasting is betaald. Dit kan leiden tot verschillende uitkomsten; zie bijvoorbeeld HR 8 januari 1997, VR 1997, 53 en HR 11 juni 1997, nr 32.705, BNB 1997, 247. In het eerstgenoemde arrest acht het hof, ondanks de verklaring van de parkeercontroleur dat hij geen parkeerkaartje heeft gezien, het aannemelijk dat belanghebbende, die een origineel parkeerkaartje heeft getoond, de parkeerbelasting heeft voldaan. De Hoge Raad kan in cassatie dit oordeel van feitelijke aard niet op zijn juistheid onderzoeken. In het laatstgenoemde arrest heeft het hof geoordeeld dat belanghebbende met alleen zijn eigen verklaring onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij vóór het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag de ter zake van het parkeren verschuldigde belasting heeft betaald. De Hoge Raad overwoog dat dit oordeel berust op de aan het hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen.
Deze bewijslastverdeling is conform de jurisprudentie. De bewijslast behoort te worden verdeeld naar redelijkheid, waaruit voortvloeit dat een partij die feiten of omstandigheden stelt, die afwijken van wat normaal en gebruikelijk is, deze dient te bewijzen, ook al zou in beginsel de bewijslast op de tegenpartij rusten[27] .
10
Einde parkeertijd
Het einde van de parkeertijd dient scherp in het oog te worden gehouden. Dat hoefde niet van Hof Amsterdam[28] omdat hij oordeelde dat bij een overschrijding van de parkeertijd met minder dan vijf minuten, niet valt uit te sluiten dat door geringe afwijkingen in de betrokken uurwerken[29] de tijd in werkelijkheid niet is overschreden. De Hoge Raad (14 juni 2002, nr 37.053, BNB 2002, 295) laat de tegen dit oordeel aangevoerde motiveringsklacht slagen[30] en mijns inziens terecht. Er moet een grens worden gesteld en een tijdsgrens is voor iedereen duidelijk en controleerbaar. Dus: wees op tijd.
11
Conclusie
De heffing van de feitelijke parkeerbelasting lijkt in de meeste gevallen eenvoudig. Toch kunnen zich tal van problemen voordoen. Met name voor de feitenrechter is er veel werk aan de winkel. Geruststellend voor de parkeerder is dat hij, ook al heeft hij niet aan de voorschriften voldaan, toch onder de naheffingsaanslag parkeerbelasting kan uitkomen door aannemelijk te maken dat de parkeerbelasting is betaald. Het enkel ter zitting overleggen van een geldig parkeerkaartje is waarschijnlijk niet voldoende.
[1] Onder de parkeerbelastingen valt ook het zogenoemde vergunning-parkeren. Daar besteed ik in dit artikel geen aandacht aan.
[2] Het zoeken op de term parkeerbelastingen levert in Belastingblad 374 treffers op en op www.rechtspraak.nl 264. Mensen maken zelfs websites over (lopende procedures in de) parkeerbelastingen, zie bijvoorbeeld htttp//home@planet.nl/?hank/parkeerbelasting. Het NRC Handelsblad van 10 oktober 2003 kopt 'Nijmegen fout met chipparkeren'; www.telegraaf.nl, 27 april 2004: 'Pasparkeeravontuur in Nijmegen voorbij'.
[3] Ingevoerd bij de Wet van 21 juni 1990, Stb. 426, tot wijziging van de Gemeentewet, de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966, de Wet op de rechterlijke organisatie en de Wet gemeenschappelijke regelingen inzake parkeerbelastingen.
[4] Dit ziet op het parkeren anders dan bij een parkeermeter, zoals het parkeren op terreinen met betaling aan een parkeerwachter of met een automatische slagboom (zie Compendium Gemeentelijke Belastingen, 2002, p. 261).
[5] HR 8 januari 1997, nr 31.657, BNB 1997, 68, VR 1997, 53.
[6] 29 september 1997, nr 96.1815, Belastingblad 1997, 821.
[7] 16 juli 2003, nr 02/04098, Belastingblad 2003, 1317.
[8] 29 oktober 1997, nr 96, 3332, Belastingblad 1998, 493.
[9] Hof Amsterdam 30 juli 2002, nr 01/03136, Belastingblad 2003, 156.
[10] 12 november 1993, nr 2108.92, Belastingblad 1994, 208.
[11] 8 februari 1994, nr 93/0175, Belastingblad 1994, 430.
[12] Hof Amsterdam 22 augustus 1995, nr P94/4698, Belastingblad 1996, 7.
[13] Hof Den Haag 6 februari 1997, nr 96/0544, Belastingblad 1997, 491.
[14] 23 januari 2004, nr 1743/02, Belastingblad 2004, 479. Voor meer jurisprudentie verwijs ik onder andere naar Roede, Laden en lossen onder de loep, Belastingblad 1996, 83.
[15] 28 juni 1995, nr 93/2998, Belastingblad 1995, 772.
[16] In dezelfde zin: Hof Arnhem 7 juli 1992, nr 92/0439, Belastingblad 1992, 846.
[17] 29 januari 2002, nr BK-01/00687, Belastingblad 2002, 585.
[18] 29 januari 2002, nr BK-01/00831, Belastingblad 2002, 581.
[19] In dit arrest werd geoordeeld: 'In cassatie moet veronderstellenderwijs ervan worden uitgegaan dat in het onderhavige geval de afstand tussen de parkeerplaats en de parkeerautomaat 250 meter bedroeg. Anders dan de klacht aanvoert, doet die afstand niet af aan de bevoegdheid van de gemeente de ter zake van het parkeren verschuldigde parkeerbelasting na te heffen, met inbegrip van de in artikel 234, lid 6, van de Gemeentewet bedoelde kosten'.
[20] Houdende wijziging van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen door het stellen van nadere regels over de wijze van heffen van de belasting, zoals bedoeld in art. 225, eerste lid, onderdeel a, Gemeentewet. Stb. 2001, 303.
[21] Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen inzake de belastingen, bedoeld in artikel 220, nadere, zo nodig afwijkende, regels worden gegeven inzake de heffing en de invordering, alsmede inzake alle gemeentelijke belastingen andere in het kader van deze paragraaf passende nadere regels ter aanvulling van de in deze paragraaf geregelde onderwerpen.
[22] 21 oktober 2003, nr 02/4139, V-N 2004/15.1.12. In dezelfde zin: Hof Arnhem 7 oktober 2003, nr 02/03664, Belastingblad 2003, 1313 en 22 januari 2004, nr 02/4233, Belastingblad 2004, 528 (beide betreffende de gemeente Nijmegen). De gemeente Nijmegen heeft inmiddels de parkeermeters weer omgebouwd, zie www.telegraaf.nl, 27 april 2004: 'Pasparkeeravontuur in Nijmegen voorbij'.
[23] 10 september 2003, nr 02/04947, Belastingblad 2003, 1311, betreft de gemeente Rotterdam.
[24] Voor een gedetailleerde bespreking van deze problematiek verwijs ik naar M.P. van der Burg, Parkeerbelasting: chip in de knip of kat in de zak, Belastingblad 2004, 3.
[25] Opvallend is dat het hof nog overweegt dat belanghebbende als hoofdagent werkzaam is bij de politie aan welke functie het hof het vertrouwen ontleent dat mag worden aangenomen dat belanghebbende een getrouwe weergave heeft gegeven van hetgeen is voorgevallen.
[26] Ik verwijs naar het in paragraaf 1 van dit artikel aangehaalde arrest BNB 1997, 68.
[27] Fiscaal procesrecht, P. Meyjes, J. van Soest, J.W. van den Berge, J.H. van Gelderen, 1997, p. 110.
[28] 14 februari 2001, nr 99/4014, leidend tot BNB 2002, 295.
[29] De tijdsregistratie in de centrale parkeermeter, de tijdklok van de controleur, en de horloges van de parkeerder en de controleur.
[30] Zonder nadere motivering is niet begrijpelijk waarom dit rechtvaardigt bij de beoordeling of de tijd waarvoor parkeerbelasting is betaald, in werkelijkheid is overschreden, een marge van vijf minuten ter zake van mogelijke afwijkingen in de meetapparatuur in aanmerking te nemen.