schadevergoeding

VR 2024/50 Letselschade. Auto-ongeval. Gebondenheid aan rapportages deskundigen.

Jurisprudentie

Op 4 juni 2003 werd eiser van achter aangereden door een bij ASR verzekerde automobilist, waardoor hij in de sloot belandde. ASR heeft de aansprakelijkheid erkend en er werd een expertisetraject gestart. In 2008 werd een psychiatrische expertise uitgevoerd en de opvolgende twee jaren onderging eiser verschillende behandelingen en onderzoeken. In 2011 werd op verzoek van eiser een deskundige benoemd en werd er een rapportage opgesteld. Vanwege onenigheid over de schaderegeling zijn in januari 2013 afspraken gemaakt voor een arbeidsdeskundigenonderzoek. De arbeidsdeskundige concludeerde dat

VR 2024/37 Ongeluk voetganger en tram. Aansprakelijkheid. Geen overmacht. Causale verdeling.

Jurisprudentie

Op 8 april 2022 vond er een aanrijding plaats bij een tramhalte in Den Haag tussen een minderjarige voetganger en een tram van HTM Personenvervoer. De minderjarige voetganger was net uit de tram gestapt en was op weg naar de voetgangersoversteekplaats in de buurt. Tijdens de oversteek is hij aangereden door een andere tram die vanuit de tegenovergestelde richting de halte naderde. Als gevolg van de aanrijding werd hij enkele meters met de tram meegesleurd en raakte hij ernstig gewond. Er wordt in dit deelgeschil verzocht om HTM aansprakelijk te stellen voor de geleden en nog te lijden schade

VR 2024/35 Deelgeschil. Causaal verband tussen ongeval en klachten. Looptijdbeperking.

Jurisprudentie

Op 11 december 2017 vond er een verkeersongeval plaats waarbij verzoeker en de zoon van verweerder betrokken waren. Verweerder was destijds verzekerd bij Allianz. Allianz heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend en heeft verzoeker een bedrag van € 87.000,- aan voorschotten betaald. Direct na het ongeval heeft verzoeker zich ziekgemeld, maar na drie dagen is hij weer aan het werk gegaan. Verzoeker heeft op grond van artikel 1019w Rv om een gerechtelijke uitspraak verzocht waarin verklaard wordt dat de beschreven klachten en beperkingen volledig het gevolg zijn van voorgenoemd ongeval

VR 2024/27 Eenzijdig scooterongeval. Alcoholgebruik en aansprakelijkheid. Omkeringsregel.

Jurisprudentie

In de nacht van 25 mei 2017 heeft verzoekster een scooterongeval gehad. Ze reed samen met de heer B op de scooter en bij het oversteken van de spoorwegovergang kwam het voorwiel van de scooter in een gat in de weg terecht waardoor ze ten val kwamen. Verzoekster liep hierbij hoofdletsel op. De scooter was WAM-verzekerd bij Univé op naam van de moeder van de heer B die destijds zeventien jaar oud was. Zij heeft het ongeval bij Univé gemeld, maar er is discussie ontstaan over wie aansprakelijk is voor de schade. Er zijn tegenstrijdige getuigenverklaringen over wie de bestuurder was en of ze

VR 2024/24 Deelgeschil, buitengerechtelijke erkenning aansprakelijkheid door verzekeraar, eigen schuld.

Jurisprudentie

Op 20 april 2021 was X (verzoeker) betrokken bij een verkeersongeval in Mook. Hij reed op zijn motor en botste met een auto bestuurd door Y. X liep letsel op, waaronder hersenletsel en stelt hierbij Unigarant aansprakelijk. Unigarant erkende aansprakelijkheid, maar trok dit later in na VOA-rapport van eind 2022 waaruit blijkt dat X te snel reed en de Citroën geen voorrang verleende. X vraagt de rechtbank in een deelgeschil om te beslissen dat Unigarant onterecht aansprakelijkheidserkenning heeft ingetrokken. Tevens eist hij volledige vergoeding van zijn schade (100%) en verzoekt de kosten van

VR 2024/14 Begroot de strafrechter de hoogte van het smartengeld anders dan zijn civiele collega?

Artikel
VR2024-2_illu
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de gelaedeerde, op grond van artikel 6:106 BW, recht op een naar billijkheid vast te stellen bedrag. Dit geldt onder meer als de gelaedeerde lichamelijk letsel opliep, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Door de uitbreiding van de mogelijkheid voor slachtoffers van strafrechtelijk gesanctioneerde gedragingen om de door hen geleden schade te verhalen in het strafrecht, is in de afgelopen jaren een tendens te zien dat het steeds vaker de strafrechter is die de knopen doorhakt in het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Een van deze knopen is de begroting van smartengeld. Hoewel het toetsingskader voor de begroting van het smartengeld voor de civiele en de strafrechter hetzelfde is, zal uit het hiernavolgende (§ 2) blijken dat tot op heden de hoogst toegewezen bedragen in het strafrecht hoger zijn dan in het civiel recht. In deze bijdrage onderzoek ik of er een verklaring is voor het geconstateerde verschil in de hoogst toegewezen bedragen (§ 3). Daarna bespreek ik welke initiatieven er zijn om tot harmonisatie te komen (§ 4). Deze bijdrage sluit ik af met een oproep aan de rechtspraktijk om, vooruitlopend op de uitkomsten van de hiervoor bedoelde initiatieven, het verschil tussen het hoogste in het strafrecht toegewezen bedrag en de hoogste door de civiele rechter toegewezen bedragen weg te nemen (§ 5). Daarbij zie ik een duidelijke rol voor de belangenbehartiger van het gelaedeerde en herhaal ik, ook in deze context, mijn eerdere oproep op het LSA Congres in januari 2023 om ter bevordering van de rechtsontwikkeling niet minder, maar juist meer te procederen in letselschadezaken.

VR 2024/11 Aansprakelijkheid gemeente, gebrekkige opstal, wegbeheerder, wegdek.

Jurisprudentie

De zaak betreft een schadeclaim ingediend door X, die beweert dat zijn auto schade heeft opgelopen tijdens het verlaten van een terrein via een uitrit naar de openbare weg. Deze uitrit bevindt zich op het perceel van de gemeente. X beweert dat het stenen wegdek van de uitrit gebrekkig is, met een verhoging die aan de linkerkant hoger is dan aan de rechterkant. Er zijn volgens hem geen waarschuwingsborden aanwezig. De gemeente heeft aansprakelijkheid afgewezen, waarbij ze stelt dat een kleine verhoging geen schade zou veroorzaken bij langzaam naderen met een standaard voertuig. Als er schade is

VR 2024/09 Verkeersongeval. Aanrijding op snelweg. Aansprakelijkheid WAM-verzekeraar.

Jurisprudentie
Op 14 juli 2018 vond er een verkeersongeval met twee auto’s plaats op de A20 in Maasland. Beide auto's reden op de linker rijstrook richting Naaldwijk. Op deze weg gold een maximumsnelheid van 130 km/u. Het ongeval betrof een aanrijding waarbij de Renault Megane de Kia Picanto van achteren raakte. De politie heeft naar aanleiding van het verkeersongeval verschillende processenverbaal opgesteld. De Kia Picanto, bestuurd door X, was WAM-verzekerd bij TVM Verzekeringen. De Renault Megane, bestuurd door Y, was verzekerd bij Euro Insurances DAC in Ierland. In Nederland wordt deze vertegenwoordigd

VR 2024/01 Het Verstekeling-arrest revisited

Artikel
VR2024-1_illu
In deze bijdrage staat centraal het bekende Verstekeling-arrest (HR 27 januari 1984, NJ 1984, 536, m.nt. W.C.L. van der Grinten). Daarin oordeelde de Hoge Raad kort gezegd dat een bestuurder die een verkeersfout maakt waardoor zijn auto over de kop slaat, niet aansprakelijk is jegens een meerijdende verstekeling aangezien de bestuurder niet op diens aanwezigheid bedacht hoefde te zijn. Dit arrest staat tot op de dag van vandaag zonder veel commentaar in de handboeken. In deze bijdrage wordt verdedigd dat de uitspraak in Verstekeling inhoudelijk aanvechtbaar is en dat het bovendien valt te betwijfelen of zij nog geldend recht is in het licht van in 2022 gewezen shockschade arrest.

VR 2023/127 Zaakwaarneming door uitwijken in het verkeer

Artikel
VR2023-10_illu
Elke onverplichte handeling in het belang van een ander kan zaakwaarneming zijn. Daarom is het nuttig om aan zaakwaarneming te denken als er schade ontstaat bij een belangenbehartiging die zonder contract is verricht. Toch wordt er in het verkeersrecht weinig over zaakwaarneming geschreven. Er zijn echter tal van situaties waarin het handelen van een verkeersdeelnemer zaakwaarneming is. Dit artikel gaat in op de vraag of het uitwijken om een aanrijding te voorkomen, zaakwaarneming is. Eerst wordt uiteengezet wat zaakwaarneming inhoudt en of uitwijken als een zaakwaarnemingshandeling kan worden gezien (par. 2). Daarna wordt specifiek ingegaan op het vereiste van ‘willens en wetens’ andermans belang behartigen. Voor een goed begrip van het vereiste komt eerst het rechtshistorisch en rechtsvergelijkend perspectief aan bod (par. 2.1). Vervolgens komt aan de orde of iemand ‘willens en wetens’ uitwijkt (par. 2.2). Schoordijk stelde in 1985 dat uitwijken een vorm van zaakwaarneming is, wat in 1986 betwist is door Hartkamp in de Asser-serie. De argumenten van Hartkamp staan nog ongewijzigd in de Asser-serie, terwijl ze niet heel overtuigend zijn (par. 2.3). Dat dit onderwerp sinds 1986 bijna geen aandacht heeft gekregen, is voor de praktijk een gemis. Soms kan schade namelijk alleen verhaald worden met een vordering uit zaakwaarneming. Daarnaast is de stelplicht en bewijslast van de bestuurder lichter bij zaakwaarneming dan bij een vordering uit onrechtmatige daad (par. 3).