Verhoging verkeersboetes

VR-kort
Bericht
11 februari 2016

Brief van de Minister van VenJ (08-12-2015) naar aanleiding van de uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 30 oktober 2015, over de verhoging van verkeersboetes (ECLI:NL:RBGEL:2015:6950 ).
De kantonrechter heeft in voornoemde uitspraak ten aanzien van de verhoging van verkeersboetes in 2008, 2011 en 2012 overwogen dat niet inzichtelijk is gemaakt op welke manier er een verband is tussen de ernst van de gedraging en de verhoging van het boetebedrag, alsook dat artikel 2 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) geen grondslag biedt voor de realisatie van een financiële taakstelling. De kantonrechter concludeert dat de verhoging van de sanctiebedragen in voornoemde jaren onverbindend moet worden geacht en matigt het sanctiebedrag dat door betrokkene moet worden betaald. Gelet op het geringe bedrag van de sanctie kunnen partijen tegen deze uitspraak geen hoger beroep instellen.
Op grond van artikel 2 Wahv is de hoogte van de verkeersboetes vastgelegd in de bijlage bij de Wahv. Artikel 2 van de Wahv stelt enkel procedurele eisen aan de wijze waarop de te betalen geldbedragen worden vastgesteld. Ingevolge het vijfde en zesde lid van dit artikel kunnen de administratieve sancties bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd. Het ontwerp daarvan wordt aan beide kamers der Staten-Generaal voorgelegd, alvorens de gewijzigde bedragen worden vastgesteld. Bij de wijzigingen van de te betalen geldbedragen in 2008, 2011 en 2012 is aan de door de wet gestelde voorwaarden voldaan. Dit wordt onderschreven door een latere uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 11 november 2015 (ECLI:NL:RBOVE:2015:4998). De kantonrechter overweegt in die uitspraak dat de wetgever in de tekst van de wet aan de Minister geen beperkingen heeft opgelegd ten aanzien van de motieven die aan een wijziging ten grondslag liggen.
Daarnaast heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 7 september 2005 (ECLI:NL:GHLEE:2005:AU7383) geoordeeld dat het de rechter niet vrijstaat een oordeel te geven omtrent de redelijkheid van de verhouding tussen de door de wetgever bepaalde hoogte van de sancties en de ernst van de gedragingen. De minister ziet dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat de uitspraak van 30 oktober 2015 gevolgen heeft voor andere zaken.
 

Bron: 
Kamerstukken II 2015/16, 29 398, nr. 483