Schade door een ongeschikte medische hulpzaak ex art. 6:77 BW: een rechtsvergelijking met Frankrijk en Duitsland

VR-kort
Artikel
08 februari 2017

Mr. V.J.P. Ramaekers
Art. 6:77 BW is de wetsbepaling die de gebruiker van een hulpzaak een risicoaansprakelijkheid oplegt. De wetgever heeft voor gebruikers van medische hulpzaken een bijzondere rol weggelegd. Dit heeft geleid tot rechtsonzekerheid en daarmee tal van publicaties over de rol van art. 6:77 BW in het medisch aansprakelijkheidsrecht. Daarbij is weinig aandacht besteed aan rechtsvergelijkende aspecten. Het kan leerzaam zijn om te kijken naar landen als Frankrijk en Duitsland, die qua rechtssysteem en juridisch-culturele ontwikkeling op Nederland lijken. Ten aanzien van deze aansprakelijkheid is een telkens terugkerend probleem de vraag tot wie een patiënt zich kan wenden. Nadat de aansprakelijkheid voor medische hulpzaken in Nederland is beschreven, wordt in de bijdrage de vraag besproken wie in Frankrijk en Duitsland door patiënten kunnen worden aangesproken en wat daaromtrent de tendensen in beide landen zijn. De Franse en Duitse aansprakelijkheidsregelingen worden onderzocht, met daarbij een korte inleiding over het nationale medische aansprakelijkheidsrecht. Tot slot wordt een antwoord gegeven op de vraag of wij in Nederland inspiratie kunnen ontlenen aan de bevindingen van deze rechtsvergelijkende verkenning bij het beantwoorden van de aansprakelijkheidsvraag.
Uit de rechtsvergelijking blijkt dat de verschillen tussen Nederland, Frankrijk en Duitsland niet zo heel groot zijn. In Frankrijk heeft het medische aansprakelijkheidsrecht zich gedeeltelijk in het privaatrecht en gedeeltelijk in het publiekrecht ontwikkeld. De aansprakelijkheid voor gebruikers van medische hulpzaken ex art. L 1142-1 CSP is wettelijk een risicoaansprakelijkheid, maar in de praktijk een schuldaansprakelijkheid. Het Franse systeem is daardoor complex, casuïstisch en sterk afhankelijk van jurisprudentiële ontwikkelingen. Het Duitse aansprakelijkheidssysteem is van oudsher gebaseerd op schuldaansprakelijkheid en past daardoor wat beter bij de opvatting van de Nederlandse wetgever.
De aansprakelijkheid voor het gebruik van medische hulpzaken is in Duitsland niet geregeld in een specifieke bepaling. Toch is de wettelijke systematiek onveranderlijk en overzichtelijk opgebouwd rondom de algemene schuldaansprakelijkheid op contractuele (§ 280 lid 1 BGB) of buitencontractuele (§ 823 BGB) grond. Het wettelijk bewijsvermoeden bij medische apparatuur in § 630h BGB beschermt de patiënt, maar de bewijsregeling is complex. De recente herintroductie van de schuldaansprakelijkheid in Frankrijk en de Duitse schuldaansprakelijkheid bevestigen de opvatting van de Nederlandse wetgever dat toerekening aan artsen in de regel onredelijk is. De toelichting in de parlementaire geschiedenis vóór toepassing van de redelijkheidsclausule zou naar mening van de auteur nog steeds leidend moeten zijn bij de beoordeling van art. 6:77 BW door rechters. Wettelijke aanpassing van art. 6:77 BW is dan niet nodig, maar de wetgeving zou transparanter kunnen worden door bijvoorbeeld de toepasselijkheid van artikel 6:77 BW bij medische hulpzaken uit te schakelen en louter uit te gaan van een schuldaansprakelijkheid met een bewijslastverlaging voor de patiënt. Het Duitse recht zou daarbij een voorbeeldfunctie kunnen hebben. Of de wetgever daadwerkelijk zal ingrijpen in art. 6:77 BW of de WGBO is natuurlijk zeer de vraag.

Bron: 
TVP 2016, afl. 4, p. 108-117