Kwalitatieve aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken, gevaarlijke stoffen en dieren: het bedrijfsbegrip van art. 6:181 BW

VR-kort
Artikel
18 september 2019

Mr. dr. A. Kolder
Wanneer de in art. 6:173, 6:174 en 6:179 BW bedoelde zaken en dieren worden ‘gebruikt in de uitoefening van een bedrijf’, rust de kwalitatieve aansprakelijkheid daarvoor op degene die dit bedrijf uitoefent, aldus lid 1 van art. 6:181 BW. De gedachte hierachter is dat wanneer zaken of dieren schade aanrichten gedurende bedrijfsmatig gebruik, ‘het bedrijf’ voor eenieder als centraal adres voor aansprakelijkheid fungeert: is art. 6:181 BW toepasselijk, dan rust de aansprakelijkheid van art. 6:173, 6:174 en 6:179 BW niet (meer) op de bezitter. De Hoge Raad spreekt in dit verband van een ‘verlegging’ van aansprakelijkheid van de bezitter naar de bedrijfsmatig gebruiker. Lid 2 van art. 6:181 BW ziet op gevallen van meerdere bedrijfsmatige gebruikers: worden de in art. 6:173, 6:174 en 6:179 BW bedoelde zaken en dieren in de uitoefening van een bedrijf gebruikt ‘door ze ter beschikking te stellen voor gebruik in de uitoefening van het bedrijf van een ander’, dan is alleen ‘die ander’ de uit hoofde van art. 6:181 lid 1 BW aansprakelijke. Hierachter gaat eveneens een ‘concentratiegedachte’ schuil en in termen van ons hoogste rechtscollege zou ook hier gesproken kunnen worden van een ‘verlegging’ van aansprakelijkheid, in dit geval naar de bedrijfsmatig ‘eindgebruiker’. Lid 3 van art. 6:181 BW bevat eenzelfde regeling voor meerdere bedrijfsmatige gebruikers van de in art. 6:175 BW bedoelde gevaarlijke stoffen: ook te dien aanzien wordt de aansprakelijkheid telkens gedirigeerd naar uitsluitend de ‘eindgebruiker’.
Met het stelsel van art. 6:173, 6:174, 6:175, 6:179 en 6:181 BW heeft de wetgever beoogd ‘duidelijkheid’ te bieden. Wanneer de in deze artikelen bedoelde ‘bronnen van verhoogd gevaar’ schade toebrengen aan personen of zaken, dient het voor benadeelden steeds vlot duidelijk te zijn op wie zij hun aanspraak tot schadevergoeding kunnen richten. Tegelijkertijd moet het volgens de wetgever voor (potentieel) aansprakelijken overzichtelijk zijn welke aansprakelijkheidsrisico’s zij lopen, zodat zij deze kunnen (in)calculeren en – desgewenst – verzekeren. Geconstateerd kan echter worden dat dit door de wetgever beoogde doel nog altijd niet is bereikt. Integendeel, het huidige systeem van exclusieve aansprakelijkheden – telkens is óf de een óf de ander aansprakelijk – kan beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag juist moeilijk voorspelbaar maken en betrokkenen voor lastige keuzes stellen. Daarom is wel betoogd dat benadeelden in het voorkomende geval zekerheidshalve steeds maar voor alle mogelijke ankers moeten gaan liggen. Dat is echter juist hetgeen de wetgever met het stelsel van art. 6:173, 6:174, 6:175, 6:179 en 6:181 BW heeft willen voorkomen.
In zijn proefschrift over art. 6:181 BW heeft de auteur getracht onzekerheden rondom de toepassing van deze bepaling weg te nemen en de rechtspraktijk meer duidelijkheid te bieden voor wat betreft de belangrijke ‘wie-vraag’: wie loopt in geval van schade te wijten aan de door art. 6:173, 6:174, 6:175, 6:179 en 6:181 BW bestreken ‘gevaarsobjecten’ het aansprakelijkheidsrisico en bij wie kunnen benadeelden voor schadevergoeding terecht? In deze bijdrage staat de auteur stil bij deze vraagstukken. Centraal staat het bedrijfsbegrip van art. 6:181 BW, omdat de precieze hoedanigheid van de op grond van art. 6:181 BW aansprakelijke persoon nog altijd niet is uitgekristalliseerd. De auteur gaat in op de wetsgeschiedenis van art. 6:181 BW en de stand van zaken in de literatuur en rechtspraak met betrekking tot het bedrijfsbegrip van deze bepaling, waarbij ook het doel en de strekking van art. 6:181 BW worden betrokken. Voorts wordt aandacht besteed aan een drietal aan art. 6:181 BW verwante kwalitatieve aansprakelijkheden. Daarna wordt de balans opgemaakt en rondt hij af met een conclusie.
De auteur concludeert dat onder het bedrijfsbegrip van art. 6:181 BW niet alleen degene is te begrijpen die een ‘typisch’ bedrijf uitoefent. Gezien de strekking van art. 6:181 BW én de inbedding van dit artikel in het overige kwalitatieve aansprakelijkheidsrecht, valt onder ‘bedrijf’ (en ook ‘beroep of bedrijf’) in de zin van art. 6:181 BW iedere ‘professionele’ gebruiker van de in art. 6:173, 6:174, 6:175 en 6:179 BW bedoelde zaken, stoffen en dieren. Alleen gebruik in de particuliere c.q. privésfeer valt buiten de reikwijdte van art. 6:181 BW. Daarmee ziet art. 6:181 BW op eenieder die een ‘bedrijf’ of ‘beroep’ uitoefent en ook op ‘de overheid’, terwijl ook goed ingepast kunnen worden de ‘gebruikers’ die niet of maar moeilijk in deze traditionele termen zijn te vangen zoals ziekenhuizen, onderwijsinstellingen, stichtingen en verenigingen. Telkens is beslissend of sprake is van een (voldoende mate van) professionaliteit die de toepassing van art. 6:181 BW rechtvaardigt. Hoewel zich altijd grensgevallen kunnen voordoen, is met de ‘professional’ naar mening van de auteur bovendien een ter toepassing van het bedrijfsbegrip van art. 6:181 BW praktisch hanteerbare, algemene maatstaf gevonden.
 

Bron: 
AV&S 2019, afl. 3, p. 83-92