Déjà vu: affectieschade

VR-kort
Artikel
16 augustus 2017

Mr. AH. Sas
De Tweede Kamer heeft op 9 mei 2017 met algemene stemmen het Wetsvoorstel Vergoeding van Affectieschade aangenomen. Op 27 juni 2017 vond het voorbereidend onderzoek plaats van de Vaste Commissie van Veiligheid en Justitie van de Eerste Kamer. De vraag is of de Eerste Kamer nu wel met het nieuwe voorstel zal instemmen, terwijl een soortgelijk voorstel zeven jaar geleden werd verworpen.
De auteur geeft een viertal redenen waarom vergoeding van affectieschade zo van belang is. Ten eerste voorziet vergoeding van affectieschade in een grote behoefte onder naasten en nabestaanden. Dit werd ondubbelzinnig bevestigd in het onderzoeksrapport van Akkermans c.s. Ten tweede kan de vergoeding van affectieschade bijdragen aan erkenning van en genoegdoening voor het aangedane leed. Hoewel het aangedane leed niet kan worden weggenomen door geld, kan het echter wel in enige mate bijdragen aan het (psychische) herstel. Anderzijds kan het ontbreken van een vergoeding van affectieschade aan het herstel in de weg staan, doordat er geen enkele vorm van erkenning en genoegdoening voor het aangedane leed door de veroorzaker plaatsvindt. In de derde plaats is het huidige systeem van smartengeld in dit opzicht onevenwichtig. Slachtoffers zelf kunnen niet alleen bij zeer gering lichamelijk letsel voor smartengeld in aanmerking komen, maar ook bij onrechtmatig kraaiende hanen, onrechtmatig gelegd beslag of wegens schending van de redelijke termijn bij een rechterlijke procedure. Nederland loopt hierbij ook uit de pas met vrijwel alle Europese landen, waar wel een mogelijkheid bestaat tot vergoeding van affectieschade. In de vierde plaats komt daar bij dat door het ontbreken van de mogelijkheid affectieschade te vergoeden een zekere druk op de rechter staat, omdat hij regelmatig wordt geconfronteerd met smartengeldvorderingen van naasten of nabestaanden. De rechter zoekt daarom naar wegen om de grenzen te verleggen, maar de Hoge Raad houdt de deur stevig dicht, omdat het de rechtsvormende taak van de rechter te buiten zou gaan indien in afwijking van het wettelijk stelsel een vergoeding voor affectieschade zou worden toegestaan.
Het aanhangige Wetsvoorstel Vergoeding Affectieschade gaat uit van een vaste kring van gerechtigden, waarbij voorzien is in een zogenaamde hardheidsclausule. De groepen gerechtigden hebben ieder recht op een vast bedrag dat bij AMvB wordt vastgesteld, variërend van € 12.500-€ 20.000. De hoogte van het bedrag is afhankelijk van de relatie met het slachtoffer en voorts van het feit of het slachtoffer is overleden, dan wel ernstig en blijvend letsel heeft en ten slotte of er sprake is van een ongeval of misdrijf.
Het wetsvoorstel verschilt in een aantal onderdelen met het in 2010 door de Eerste Kamer verworpen voorstel. Tijdens de behandeling van het eerdere wetsvoorstel in de Eerste Kamer was er een aantal bezwaren. Deze zouden ook nu weer naar voren gebracht kunnen worden. Het belangrijkste deel van de kritiek was gelegen in het hanteren van vaste bedragen en een vaste kring van gerechtigden. Hoewel het hanteren van vaste bedragen en een vaste kring van gerechtigden grote voordelen heeft, is daarop juist ook kritiek mogelijk. Het hanteren van vaste bedragen betekent namelijk dat zeer beperkt rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden van de naasten en nabestaanden. Door de vaste kring van gerechtigden hebben naasten en nabestaanden die niet of nauwelijks een affectieve band met het slachtoffer hebben recht op een bedrag dat bij hun categorie hoort. Uit het onderzoek van Akkermans c.s. blijkt ook dat naasten en nabestaanden graag willen dat rekening wordt gehouden met hun individuele omstandigheden bij de vaststelling van de vergoeding. Anderzijds blijkt uit het onderzoek onder meer dat het zeer onaangenaam wordt gevonden om over de hoogte van deze vergoeding te discussiëren en dat in het algemeen prijs wordt gesteld op een soepele afhandeling van de schade. Naar mening van de auteur lijkt het daarom een juiste keuze om toch voor een vaste kring van gerechtigden en vaste bedragen te kiezen.
Een ander, principieel, bezwaar was dat affectieschade zich niet leent voor vergoeding in geld. Dit geldt echter ook voor het leed van slachtoffers zelf. Smartengeld kan nooit het leed wegnemen. Echter, net als het leed van een slachtoffer zelf, is affectieschade een reële schadepost die erkenning verdient en aldus kan bijdragen aan het herstel van de naaste of nabestaande.
Voorts was er het argument dat naasten en nabestaanden behoefte hebben aan een opoffering van de schadeveroorzaker, terwijl in de meeste gevallen de affectieschade zal worden vergoed door de verzekeraar of het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Dit is correct, maar hierin verschilt deze situatie niet met die van een slachtoffer die een ander aanspreekt voor zijn (immateriële) schade. In het algemeen zal deze vergoeding worden betaald door de verzekeraar. Dit neemt niet weg dat ook schadevergoeding die niet door de veroorzaker zelf wordt betaald, toch bijdraagt aan erkenning en genoegdoening.
Tevens werd er in de Eerste Kamer op gewezen dat nog veel discussie zou kunnen ontstaan over de vraag of sprake is van ernstig en blijvend letsel. Dit probleem lijkt onontkoombaar, omdat ergens een grens moet worden getrokken. Die grens kan overigens wel verduidelijkt worden door de wetsgeschiedenis. Hetzelfde geldt voor de hardheidsclausule. Hoewel de opzet van de wet in veel gevallen juridische procedures voorkomt, blijven er onderdelen die door de rechtspraak moeten worden ingevuld.
Al met al lijkt de voorgestelde opzet een goede. Hoewel er ook nadelen zijn, wegen deze niet op tegen de voordelen van dit systeem met vaste bedragen en een vaste kring van gerechtigden. Het maakt een spoedige afwikkeling van de affectieschade mogelijk en leidt niet tot ingewikkelde en onwenselijke discussies over de affectieve relatie en de ernst van het leed. Het is te hopen dat de Eerste Kamer dit nu ook zo ziet en de behandeling in de Senaat geen déjà vu wordt.

Bron: 
NJB 30 juni 2017, afl. 26, p. 1822-1825