VR 2018/099 De verkeersongevallenanalyse als bewijsmiddel

VR 2018/099

 

De verkeersongevallenanalyse als bewijsmiddel

Over het gebruik van de conclusies van technisch opsporingsambtenaren

 

Mr. R.A. (Rolf) Hoving *

 

* Universitair docent straf- en strafprocesrecht bij de Rijksuniversiteit Groningen. Voor dit artikel heeft hij een dag lang meegelopen met de verkeersongevallendienst van de politie Noord-Nederland te Groningen. Hij dankt alle medewerkers voor hun hartelijke medewerking.

1. Het verslag van de verkeersongevallenanalyse

In strafzaken wordt regelmatig gebruik gemaakt van het verslag van de verkeersongevallenanalyse die is uitgevoerd door een technisch opsporingsambtenaar werkzaam bij de politie. Het verslag van de verkeersongevallenanalyse wordt opgenomen in een proces-verbaal: het VOA-verslag. Dit artikel gaat over het gebruik van het VOA-verslag door de rechter bij de beoordeling van strafbare feiten. Hoe wordt er met VOA-verslagen omgegaan en hoe zou er mee moeten worden omgegaan?

Als er complexe en ernstige verkeersongevallen plaatsvinden, worden deze ongevallen vaak geanalyseerd door medewerkers van de afdeling Forensische Opsporing, taakveld verkeersongevallen – beter bekend als de verkeersongevallendienst van de politie. Bij een VerkeersOngevallenAnalyse (VOA) wordt onderzoek gedaan op de plaats van het ongeval en kan er een voertuigonderzoek worden gedaan.1) Op basis van de verzamelde informatie wordt geprobeerd te achterhalen hoe het ongeval precies is gebeurd. Het onderzoek op de plaats van het ongeval bestaat uit het vastleggen van de verkeers- en wegsituatie en de gevonden sporen, zoals remsporen en onderdelen. Hierbij worden foto’s gemaakt en metingen verricht. Bij het voertuigonderzoek wordt onderzocht of de betrokken voertuigen gebreken vertoonden, welke schade er is ontstaan en waar de betrokken voertuigen elkaar hebben geraakt. De resultaten van de onderzoeken worden geanalyseerd om de toedracht van het ongeval vast te stellen. Aan de hand van reconstructies (zoals rijproeven), rekenmodellen en computerprogramma’s worden conclusies getrokken over bijvoorbeeld de snelheid waarmee de voertuigen reden, de trajecten van de voertuigen en de gevolgen van het ongeval. Alle bevindingen en conclusies van de technisch opsporingsambtenaren die de verkeersongevallenanalyse uitvoeren, worden in een verslag gezet. Dit verslag wordt een proces-verbaal van bevindingen genoemd. Het is echter de vraag of dit terecht is. In dit artikel worden deze verslagen daarom aangeduid als proces-verbaal met een verslag van de verkeersongevallenanalyse, kortweg VOA-verslag.

Van de processen-verbaal met verslagen van verkeersongevallenanalyses wordt regelmatig gebruik gemaakt in een rechtszaak. Op rechtspraak.nl zijn er alleen al voor 2017 meer dan honderd vonnissen te vinden waarin een VOA-verslag wordt genoemd.2) Vooral in strafzaken wordt vaak verwezen naar de VOA-verslagen, maar ook in civiele zaken kan de rechtbank bij aansprakelijkheidskwesties haar oordeel baseren op het onderzoek dat is verricht door de technisch opsporingsambtenaren. In deze bijdrage staat het gebruik van VOA-verslagen in strafzaken centraal. Want in die zaken loopt de rechter met het huidige Wetboek van Strafvordering tegen een probleem aan. In grote lijnen is het probleem dat er in het proces-verbaal met het VOA-verslag conclusies staan, terwijl een proces-verbaal op grond van art. 344 lid 1 onder 2° Sv slechts de feiten of omstandigheden mag bevatten die opsporingsambtenaren zelf hebben waargenomen of ondervonden. Een VOA-verslag, althans de conclusies die daarin staan, kan daarom niet worden aangemerkt als proces-verbaal van bevindingen in de zin van art. 344 lid 1 onder 2° Sv. Ondanks dit uitgangspunt worden VOA-verslagen in de praktijk wel vaak op die manier gebruikt.

Dit artikel gaat over het gebruik van de processen-verbaal met verslagen van verkeersongevallenanalyses in het strafproces. Hoe wordt er met VOA-verslagen omgegaan en hoe zou er mee moeten worden omgegaan? De uiteenzetting start met een beschrijving van de wettelijke regels. Hieruit wordt duidelijk waar de knelpunten zitten in de huidige wettelijke regeling. Vervolgens wordt ingegaan op de wijze waarop er in de huidige praktijk ondanks de knelpunten toch gebruik wordt gemaakt van VOA-verslagen. Daarbij lijken de wettelijke regels in de praktijk te worden genegeerd. Om wet en praktijk weer met elkaar in overeenstemming te brengen is het nodig om de knelpunten op te lossen. Daarbij mogen de uitgangspunten over de omgang met bewijsmateriaal niet uit het oog worden verloren. Bij het zoeken naar oplossingen wordt onder meer aandacht besteed aan de voorgestelde wijzigingen van de bewijstitel in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. De voorgestelde oplossingen zijn niet alleen relevant voor de omgang met VOA-verslagen, maar voor de omgang met elk proces-verbaal van een technisch opsporingsambtenaar waarin verslag wordt gedaan van de verzameling en analyse van sporenmateriaal.

 

2. Regels over het gebruik van een verslag van een verkeersongevallenanalyse

2.1.   Wettige bewijsmiddelen

In art. 338 Sv staat dat de rechter zijn overtuiging dat de verdachte de ten laste gelegde strafbare feiten heeft begaan, moet baseren op wettige bewijsmiddelen. In art. 339 lid 1 Sv worden de wettige bewijsmiddelen opgesomd: de eigen waarneming van de rechter, verklaringen ter terechtzitting van verdachten, getuigen of deskundigen, en schriftelijke bescheiden. Deze schriftelijke bescheiden worden in art. 344 lid 1 Sv verder onderverdeeld in geschriften van rechterlijke instanties en openbare colleges (1° en 3°), processen-verbaal van opsporingsambtenaren (2°), deskundigenverslagen (4°) en overige geschriften (5°). De wet geeft ook een definitie van de wettige bewijsmiddelen. Als niet wordt voldaan aan deze definitie, is er geen sprake van een wettig bewijsmiddel. Volgens art. 342 lid 1 Sv is een verklaring van een getuige alleen een wettig bewijsmiddel als die feiten en omstandigheden bevat die een getuige zelf heeft waargenomen of ondervonden. Deze zelfde voorwaarde wordt gesteld aan het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar (art. 344 lid 1 onder 2° Sv). Voor de verklaring of het verslag van een deskundige geldt daarentegen dat dit (ook) een wettig bewijsmiddel is als het een weergave bevat van ‘wat zijn wetenschap en kennis hem leren omtrent datgene wat aan zijn oordeel onderworpen is’ (art. 343 Sv en art. 344 lid 1 onder 4° Sv).

De rechter mag als bewijsmiddel alleen gebruiken de weergave van wat getuigen – waaronder opsporingsambtenaren – zelf hebben waargenomen of ondervonden. Het achterliggende idee hiervan is dat de rechter niets heeft aan de gissingen, meningen en conclusies van getuigen, omdat deze hem niet helpen met de vaststelling van wat er is gebeurd. Subjectieve gissingen en meningen staan er juist aan in de weg om tot een zo objectief mogelijk reconstructie van een gebeurtenis, zoals een verkeersongeval, te komen. Bovendien heeft de rechter de conclusies van een getuige niet nodig, want het is juist de taak van de rechter om conclusies te trekken op basis van de beschreven waarnemingen. De verklaring en het verslag van een deskundige mag wel een weergave bevatten van meningen en conclusies. De hulp van een deskundige is nodig als de rechter niet genoeg heeft aan zijn eigen kennis en vaardigheden om betekenis te verlenen aan bepaalde waarnemingen. Zonder de conclusies van verkeersdeskundigen kan de rechter bijvoorbeeld minder goed vaststellen hoe een ongeval is gebeurd.

Op het eerste gezicht lijkt het onderscheid tussen waarnemingen en conclusies duidelijk. Maar bij een nadere beschouwing is het zeer lastig om waarnemingen en conclusies van elkaar te scheiden. Zie je een auto? Of is dit een conclusie waarbij de waarneming van een stuk metaal met vier wielen wordt gecombineerd met de algemene kennis dat dit auto’s worden genoemd. Of – wat complexer – zie je hoe snel een auto rijdt? Of is dit een conclusie waarbij de waarnemingen van een auto op verschillende locaties op verschillende tijden wordt gecombineerd met de kennis en ervaring dat als een auto in een bepaalde tijdspanne een bepaalde afstand aflegt hij een bepaalde snelheid heeft? Kun je de snelheid van een auto eigenlijk wel met het blote oog waarnemen, of heb je daarvoor een technisch hulpmiddel nodig? En zijn de resultaten van deze meting dan nog een waarneming? Vastgesteld moet worden dat het onderscheid tussen waarnemingen en conclusies niet goed valt te maken. Mensen geven zintuigelijke ervaringen betekenis aan de hand van de algemene kennis die zij al hebben.3) De onder woorden gebrachte waarneming is een conclusie waarbij zintuigelijke ervaringen zijn gecombineerd met algemene (of specifieke) kennis.4)

2.2.   Concluderende waarnemingen

Omdat de grens tussen waarneming en conclusie niet goed is te trekken, staat de Hoge Raad toe dat de rechter bepaalde conclusies van getuigen en opsporingsambtenaren aanmerkt als waarneming.5) Deze conclusies worden wel ‘concluderende waarnemingen’ genoemd. Getuigenverklaringen of processen-verbaal met conclusies die kunnen worden aangemerkt als concluderende waarneming, zijn wettige bewijsmiddelen. Of er sprake is van een concluderende waarneming hangt onder meer af van de vraag in hoeverre de conclusie volgt uit de feiten. Zo stond de Hoge Raad toe dat de rechter gebruik maakte van de conclusie van een opsporingsambtenaar dat een bestuurder niet meer kon rijden omdat hij te veel alcohol had gedronken. Deze conclusie volgde uit de waarnemingen van slingerend rijden, naar alcohol stinkende adem en een opgewonden toon van de bestuurder.6) Ook mag de rechter rekening houden met de deskundigheid van de waarnemer. Vooral opsporingsambtenaren blijken een groot waarnemingsvermogen te hebben, zoals het met het blote oog kunnen ‘waarnemen’ van de snelheid waarmee een auto rijdt.7) In dat geval wordt de opsporingsambtenaar wel omschreven als een ‘deskundige getuige’ en blijft zijn proces-verbaal een wettig bewijsmiddel in de zin van art. 344 lid 1 onder 2° Sv.8)

Niettemin zitten er grenzen aan dat wat een (technisch) opsporingsambtenaar nog kan waarnemen. Een voorbeeld daarvan is te vinden in de uitspraak van de Hoge Raad van 29 maart 2011.9) In deze zaak werd de verdachte vervolgd wegens overtreding van art. 5 van de Wegenverkeerswet, omdat hij de macht over het stuur was verloren en tegen een boom was aangereden. Tijdens de terechtzitting werd als getuige gehoord de technisch opsporingsambtenaar die een verkeersongevallenanalyse had uitgevoerd over het ontbreken van de multiriem van de auto. Volgens de verdachte was de auto hierdoor onbestuurbaar geworden. Tijdens het verhoor deed de opsporingsambtenaar onder meer de volgende uitspraken: ‘Als de multiriem kapot gaat, valt de stroom uit, evenals de stuurondersteuning, maar de auto blijft wel bestuurbaar’ en ‘Het, ten gevolge van het ontbreken van de multiriem, niet aangedreven worden van de dynamo heeft geen invloed op de bestuurbaarheid van de auto’. Ook stelde de opsporingsambtenaar dat de defecte multiriem geen invloed kon hebben voor het remsysteem. Dit waren volgens de Hoge Raad geen waarnemingen, maar mededelingen van deskundige aard.10) Omdat het hof de opsporingsambtenaar had gehoord als getuige en niet als deskundige, leidde dit tot cassatie.

De inhoud van een proces-verbaal met een verslag van een verkeersongevallenanalyse bevindt zich op het grensvlak tussen waarnemingen en conclusies. Coster van Voorhout merkt op dat een technisch opsporingsambtenaar die een VOA-verslag opstelt ‘als (interpreterende) deskundige [kan] worden gezien, maar ook (slechts) als metende deskundige getuige’.11) Nu is het onmiskenbaar dat een deel van een VOA-verslag een weergave bevat van waarnemingen en metingen, bijvoorbeeld als wordt beschreven waar de voertuigen zijn aangetroffen, wat de weersomstandigheden waren en hoe lang de aangetroffen remsporen zijn. Andere onderdelen van een VOA-verslag lijken echter moeilijk te kunnen worden aangemerkt als waarneming, ook niet als ‘concluderende waarneming’. De resultaten van achteraf gemaakte berekeningen over de snelheid waarmee voertuigen hebben gereden of een afrondende beschouwing die een verklaring geeft over de toedracht van het ongeval, zijn onmiskenbaar conclusies die door deskundige technisch opsporingsambtenaren zijn getrokken. Dit kan worden geïllustreerd met twee citaten uit VOA-verslagen die zijn gebruikt in recente en vrij willekeurige uitspraken. De Rechtbank Rotterdam overwoog dat uit het VOA-verslag ‘blijkt dat er aan de hand van het weefselspoor is berekend dat het slachtoffer op het moment dat hij op het wegdek viel, een voorwaartse snelheid had tussen de 80 en 93 km/h. Bij de berekening van de voorwaartse (aanvang)snelheid van het slachtoffer is gebruik gemaakt van een natuurkundige formule (de remwegformule)’.12) En de Rechtbank Noord-Nederland gebruikt als bewijsmiddel een VOA-verslag dat de volgende zinsnede bevat: ‘Het ongeval is niet te wijten aan een technisch gebrek, de oorzaak moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van verdachte’.13)

2.3.   Technisch opsporingsonderzoek en deskundigenonderzoek

Aangezien de meeste VOA-verslagen conclusies bevatten, lijkt het voor de hand te liggen om technisch opsporingsambtenaren die de verkeersongevallenanalyse uitvoeren te benoemen als deskundigen, zodat hun verslagen kunnen worden gebruikt als deskundigenverslag in de zin van art 344 lid 1 onder 4° Sv. Een deskundigenverslag is een verslag van een deskundige dat een antwoord bevat op de aan de deskundige verstrekte opdracht tot het doen van onderzoek gebaseerd op wat zijn wetenschap en kennis hem leren. Deze opdracht wordt aan de deskundige verstrekt bij zijn formele benoeming (art. 51i lid 1 Sv).

Aan de voorwaarde dat verkeersongevallenanalisten materieel gezien deskundigen zijn, wordt wel voldaan.14) Het zijn immers personen die meer kennis en vaardigheden hebben op het gebied van de analyse van verkeersongevallen dan bijvoorbeeld de rechter. Deze kennis en vaardigheden gebruiken de technisch opsporingsambtenaren om informatie te geven over onder meer de toedracht van het ongeval. Maar formeel zijn technisch opsporingsambtenaren zelden deskundigen. Om formeel te kunnen worden aangemerkt als deskundige in het strafproces is het (in beginsel) noodzakelijk om te worden benoemd als deskundige.15) Tijdens de totstandkoming van de Wet deskundige in strafzaken heeft de wetgever echter duidelijk gemaakt dat de benoeming van technisch opsporingsambtenaren als deskundigen niet nodig is. Benoeming van technisch opsporingsambtenaren zou een onnodige en onwenselijke extra belasting opleveren voor de officier van justitie en de rechter-commissaris, en voor het Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen dat alle technisch opsporingsambtenaren zou moeten registreren.16) De wetgever is echter niet ingegaan op de vraag op welke manier de rechter gebruik kan maken van het verslag van een niet als deskundige benoemde technisch opsporingsambtenaar.17)

Het uitgangspunt dat technisch opsporingsambtenaren niet als deskundige hoeven te worden benoemd, is verder uitgewerkt in de OM-aanwijzing technisch opsporingsonderzoek/deskundigenonderzoek. Deze aanwijzing definieert technisch opsporingsonderzoek als ‘onderzoek dat tot het domein van de opsporingsinstanties behoort’. Daaronder vallen onder meer verschillende soorten onderzoek waarbij sporenmateriaal wordt geanalyseerd en geïnterpreteerd door opsporingsambtenaren. Wanneer het onderzoeksgebied is genoemd op een lijst van uitgezonderde onderzoeksgebieden, is er geen noodzaak de technisch opsporingsambtenaar te benoemen. Zowel de onderzoeksgebieden ‘verkeersongevallen’ als ‘voertuigen’ staan op deze lijst vermeld.18) Hieruit volgt dat het niet verplicht is om technisch opsporingsambtenaren die verkeersongevallenanalyses uitvoeren te benoemen als deskundigen. Dit wordt dan ook niet gedaan.

Doordat de verkeersongevallenanalisten niet als deskundige worden benoemd, kan het VOA-verslag niet worden aangemerkt als een deskundigenverslag. Een deskundigenverslag moet een antwoord bevatten op de aan de deskundige verstrekte opdracht. Maar zonder benoeming wordt er geen opdracht verstrekt aan de technisch opsporingsambtenaar en daar wordt dus ook geen antwoord op gegeven. Voor de inwerkingtreding van de Wet deskundige in strafzaken in 2010 stond in de definitie van deskundigenverslag niet dat een opdracht moest zijn verstrekt. Toen heeft de Hoge Raad het gebruik van processen-verbaal van technisch opsporingsambtenaren met conclusies over verkeersongevallen door de feitenrechter enkele keren gered met de stelling dat de rechter dit verslag kennelijk heeft opgevat ‘als een verslag van deskundigen in de zin van art. 344 eerste lid aanhef en onder 4e Sv. Als zodanig konden Rb. en hof dit geschrift tot het bewijs doen medewerken’.19) Dit lijkt niet langer mogelijk.20)

 

3. Het gebruik van een verslag van een verkeersongevallenanalyse in de praktijk

Een verslag van een verkeersongevallenanalyse bevat nuttige en relevante informatie die er aan kan bijdragen dat de rechter in een strafzaak tot de juiste beslissing komt. Het spreekt daarom vanzelf dat de rechter gebruik wil maken van een VOA-verslag. Maar de wettelijke regels leiden tot de paradoxale situatie dat een technisch opsporingsambtenaar die verkeersongevallenanalyses uitvoert niet wordt benoemd als deskundige, terwijl het VOA-verslag vaak niet alleen een vermelding bevat van de feiten en omstandigheden die de opsporingsambtenaar zelf heeft waargenomen of ondervonden maar ook conclusies. Het gevolg is dat het VOA-verslag volgens de wettelijke definities niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt als een proces-verbaal in de zin van art. 344 lid 1 onder 2° Sv, maar ook niet als deskundigenverslag in de zin van art. 344 lid 1 onder 4° Sv. Hoe gaat de rechter in de praktijk om met deze paradox? Houdt hij zich aan de wettelijke regels? Welke mogelijkheden heeft de rechter om binnen de huidige grenzen van de wet gebruik te maken van VOA-verslagen?

Uit een klein jurisprudentieonderzoek van uitspraken van feitenrechters in strafzaken in 2017 blijkt dat de rechter in de meeste zaken zich niet houdt aan de wettelijke regels. Het VOA-verslag wordt in de regel gebruikt als ambtsedig opgemaakt proces-verbaal in de zin van art. 344 lid 1 onder 2° Sv. Op rechtspraak.nl is gezocht naar uitspraken in strafzaken van feitenrechters waarin een verkeersongevallenanalyse voorkomt. Dit leverde 102 zaken op.21) In 90 van die zaken is een VOA-verslag als bewijsmiddel gebruikt.22) In 9 van die uitspraken wordt niet duidelijk hoe de rechtbank het VOA-verslag heeft gekwalificeerd. In de overige 81 uitspraken wordt het verslag van de verkeersongevallenanalyse bij de opsomming van de bewijsmiddelen in het vonnis, in de noten of in de bewijsoverwegingen expliciet aangeduid als proces-verbaal. Nergens wordt het proces-verbaal vervolgens gekwalificeerd als deskundigenverslag of overig geschrift. Wel wordt regelmatig het nummer van het proces-verbaal genoemd of opgemerkt dat het gaat om een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal. Hoewel deze praktijk in strijd is met de wettelijke bewijsregels, levert het weinig problemen op. In cassatie wordt vrijwel nooit geklaagd over het gebruik van processen-verbaal met conclusies. Zonder klacht zal de Hoge Raad er ambtshalve geen aandacht aan besteden, ook niet als een zaak op dit punt wel vragen oproept.23)

Is het onvermijdelijk dat de rechter zich niet aan de wettelijke regels houdt als de rechter gebruik wil maken van een VOA-verslag? Nee, er zijn binnen het huidige wettelijke kader wel mogelijkheden om een VOA-verslag als wettig bewijsmiddel te gebruiken. In de eerste plaats kan een VOA-verslag worden aangemerkt als een overig geschrift in de zin van art. 344 lid 1 onder 5° Sv. Overige geschriften behoeven niet aan vormvereisten te voldoen. Hierdoor kunnen geschriften die wegens gebreken niet onder een andere categorie geschriften vallen toch worden gebruikt. Een proces-verbaal dat meningen, gissingen of conclusies bevat kan op deze manier toch als wettig bewijsmiddel worden aangemerkt.24) Dat geldt ook voor een deskundigenverslag dat geen antwoord bevat op een formeel gegeven opdracht.25) Weliswaar kan een overig geschrift alleen worden gebruikt in combinatie met andere bewijsmiddelen, maar dat zal in een gemiddelde verkeerszaak waarschijnlijk weinig problemen opleveren. Wel rijst de vraag of het wenselijk is dat op deze wijze de wettelijke regeling lijkt te worden omzeild. Zo stellen Corstens/Borgers dat het valt te betreuren dat gissingen en conclusies van opsporingsambtenaren op deze manier het strafproces worden binnengehaald.26)

In de tweede plaats is het mogelijk om de technisch opsporingsambtenaar die een VOA-verslag heeft opgesteld tijdens het onderzoek ter terechtzitting als deskundige te benoemen en te horen. Dit is binnen de huidige grenzen van de wet de meest wenselijke handelswijze. Tijdens dit verhoor als deskundige kan de technisch opsporingsambtenaar de conclusies die in het proces-verbaal staan herhalen. Deze verklaring is een wettig bewijsmiddel: een deskundigenverklaring in de zin van art. 343 Sv. Het horen ter terechtzitting van alle technisch opsporingsambtenaren die verkeersongevallenanalyses hebben uitgevoerd, is echter vooral een theoretische optie. Het ligt niet in de rede dat er in het Nederlandse strafproces, waarin het schriftelijke dossier centraal staat, op grote schaal opsporingsambtenaren worden gehoord.

 

4. Uitgangspunten over de omgang met bewijsmateriaal

De huidige bewijsregeling in het Wetboek van Strafvordering heeft onder meer tot gevolg dat wordt geworsteld met het gebruik van verslagen van technisch opsporingsambtenaren, zoals verkeersongevallenanalisten. Uit deze worsteling zou kunnen worden geconcludeerd dat de wettelijke voorschriften moeten worden afgeschaft, zodat de praktijk zich niet meer druk hoeft te maken over de exacte kwalificatie van een bewijsmiddel. Deze conclusie is echter enigszins voorbarig, want aan de huidige wettelijke regeling liggen enkele behartigingswaardige uitgangspunten ten grondslag.

De uitsplitsing van de schriftelijke bescheiden in verschillende categorieën in art. 344 lid 1 Sv weerspiegelt het onderliggende uitgangspunt dat verschillende soorten bewijsmateriaal op een verschillende manier moeten worden beoordeeld. Bij geschriften van rechterlijke instanties en openbare colleges ligt de nadruk van de beoordeling op de juiste totstandkomingswijze. Bij processen-verbaal zal de rechter vooral moeten nagaan of de getuige – de opsporingsambtenaar – in de positie is geweest om de geverbaliseerde gebeurtenissen goed te kunnen waarnemen. En bij de beoordeling van de verslagen van deskundigen zal de rechter veel meer aandacht moeten schenken aan onder meer de kennis en vaardigheden van de deskundige.27) Wanneer de VOA-verslagen van deskundige verkeersongevallenanalisten worden behandeld alsof het getuigenverslagen zijn, wordt miskend dat er verschillende beoordelingskaders gelden voor de verschillende soorten bewijsmateriaal.

Neem bijvoorbeeld een VOA-verslag waarin staat dat er op de weg een remspoor is aangetroffen van 40 meter lang. Aan de hand van de remwegformule wordt vervolgens berekend dat het voertuig meer dan 90 km p/u heeft gereden.28) De betrouwbaarheid en waarde van beide beweringen moeten door de rechter op verschillende manieren worden beoordeeld. Voor het opmeten van de lengte van het remspoor zijn geen bijzondere kennis en vaardigheden nodig. De rechter had dit ook zelf kunnen doen als hij op het plaats-delict aanwezig was geweest. De beoordeling van zo’n getuigenverklaring kan zich daarom richten op de vraag of de opsporingsambtenaar in staat is geweest de geverbaliseerde waarneming te doen. Voor het toepassen van de remwegformule zijn wel bijzondere kennis en vaardigheden nodig. Aanvullende informatie is nodig, zoals de remvertraging (die weer afhankelijk is van factoren zoals het gewicht van het voertuig, nat of droog wegdek en de staat van de remmen), de minimale reactietijd en de baan die het voertuig heeft afgelegd. Niet iedereen heeft de kennis om de remwegformule op de juiste wijze toe te passen en de vaardigheden om de benodigde informatie te vergaren.29) Bij de beoordeling van dit soort deskundigenbewijs zal de rechter daarom onder meer aandacht moeten besteden aan de vraag of de technisch opsporingsambtenaar wel voldoende kennis en vaardigheden heeft op het kennisgebied van de analyse van verkeersongevallen en of de conclusie van de berekening voldoende is onderbouwd met argumenten.

Een ander uitgangspunt achter de regels inzake de benoeming van deskundigen is dat het wenselijk is om de verdediging al in een vroegtijdig stadium te betrekken bij het onderzoek dat de deskundige uitvoert. Op grond van art. 150a lid 1 Sv moet de officier van justitie aan de verdediging een schriftelijke kennisgeving doen van de benoeming van een deskundige. De verdediging krijgt vervolgens de gelegenheid om het verzoek te doen tot een aanvullend onderzoek of aanwijzingen te geven over het uit te voeren onderzoek. De resultaten van het deskundigenonderzoek moeten in beginsel eveneens al in het vooronderzoek worden gedeeld met de verdediging (art. 150a lid 2 Sv). Het idee achter deze voorschriften is dat de verdediging al tijdens het opsporingsonderzoek kan proberen om invloed uit te oefenen op het onderzoek dat de deskundige doet. Doordat verkeersongevallenanalisten niet als deskundige worden benoemd, wordt de verdediging in het vooronderzoek echter buiten spel gezet.

Het vroegtijdig betrekken van de verdediging bij de analyse van het verkeersongeval heeft enkele voordelen. Met het verstrijken van de tijd wordt het risico op onbruikbare, gecontamineerde of verdwenen sporen en materialen steeds groter.30) Wanneer de verdediging al vanaf de start van de verkeersongevallenanalyse bij het onderzoek wordt betrokken, kan zij alternatieve scenario’s aandragen die meteen kunnen worden meegenomen in de verkeersongevallenanalyse. Dit kan bijdragen aan een efficiënter verloop van het gehele strafproces. Een kennisgeving heeft vooral toegevoegde waarde als de verdediging al vóórafgaand aan de verkeersongevallenanalyse wordt betrokken bij het onderzoek en zij daadwerkelijk invloed kan uitoefenen op de vraagstelling. Dit lijkt praktisch gezien mogelijk, want bij verkeersongevallen is vaak wel een verdachte in beeld. Wel staan of vallen de mogelijkheden die de verdediging heeft om de verkeersongevallenanalyse te beïnvloeden met de bereidwilligheid van de officier van justitie en de technisch opsporingsambtenaren om hieraan ruimte te geven. De huidige regels inzake de kennisgeving stellen namelijk geen termijn waarvoor de kennisgeving moet geschieden en verplichten de deskundigen bovendien niet te wachten met de start van het onderzoek tot de verdediging heeft gereageerd.31)

 

5. Oplossingen

De huidige regels over de omgang met processen-verbaal met verslagen van verkeersongevallenanalyses hebben onbevredigende consequenties. De wetgever heeft de rechter aangemoedigd om de VOA-verslagen te behandelen als een proces-verbaal in de zin van art. 344 lid 1 onder 2° Sv met de stelling dat technisch opsporingsambtenaren niet moeten worden gezien als deskundigen. Maar door VOA-verslagen met berekeningen, interpretaties en conclusies als proces-verbaal te kwalificeren, wordt het voorschrift genegeerd dat een proces-verbaal slechts een verslag van door de opsporingsambtenaren waargenomen of ondervonden feiten en omstandigheden mag bevatten. Zijn er nog mogelijkheden om de in zichzelf waardevolle wettelijke regels over de omgang met bewijsmateriaal weer beter te laten aansluiten op de praktijk, zonder dat de rechter wordt gedwongen een proces-verbaal dat een VOA-verslag met conclusies bevat te deponeren in de vergaarbak van de overige geschriften?

Binnen de huidige wettelijke kaders kan er voor worden gekozen om de verkeersanalist te blijven zien als een soort getuige. Gebruik van een VOA-verslag kan worden geregeld door de ruimte die de Hoge Raad biedt om gebruik te maken van ‘concluderende waarnemingen’ nog wat verder op te rekken, zodat alle conclusies van de opsporingsambtenaar daar onder vallen. Aangezien het onderscheid tussen waarneming en conclusie niet goed valt te maken, kan deze ruimte worden gevonden vanuit de gedachte dat om tot een conclusie te komen er altijd gebruik wordt gemaakt van zintuigen. Hiermee worden de wettelijke voorschriften naar de letter nageleefd. Maar inhoudelijk worden ze volledig betekenisloos. Aan de wenselijkheid van deze mogelijkheid kan daarom worden getwijfeld. Ten eerste lijkt het niet wenselijk om de juridische betekenis van het begrip ‘waarneming’ zo uit de pas te laten lopen met de gebruikelijke betekenis die in de samenleving aan het begrip wordt gehecht. Ten tweede verdwijnt hierdoor het eerder benoemde uitgangspunt uit zicht dat er andere beoordelingskaders zouden moeten gelden voor de beoordeling van verslagen van waarnemingen van getuigen dan voor de beoordeling van verslagen met conclusies van deskundigen.32)

Een andere oplossing is om de technisch opsporingsambtenaar juist te erkennen als deskundige. Het gevolg is wel dat ook technisch opsporingsambtenaren moeten worden benoemd. Binnen de huidige wettelijke regelingen lijkt het mogelijk om technisch opsporingsambtenaren te erkennen als deskundige, zonder dat dit tot veel extra inspanningen en kosten hoeft te leiden bij de officier van justitie of het NRGD. Hiervoor zou gebruik kunnen worden gemaakt van art. 150 lid 2 Sv waar op dit moment geen invulling aan wordt gegeven. In art. 150 lid 2 Sv staat dat de hulpofficier van justitie deskundigen die ‘technisch onderzoek’ doen, kan benoemen. Forensisch onderzoek, zoals een verkeersongevallenanalyse, kan zonder bezwaren worden aangemerkt als technisch onderzoek. Doordat een leidinggevende bij de politie als hulpofficier van justitie de technisch opsporingsambtenaren kan benoemen als deskundige, hoeft bovendien geen inbreuk te worden gemaakt op de interne politieprocessen. Voorwaarde is wel dat de technisch opsporingsambtenaren moeten worden geregistreerd in het NRGD. Binnen de huidige werkwijze van het NRGD is het bezwaarlijk om alle technisch opsporingsambtenaren te registreren, want de huidige registratieprocedure is erg grondig en dus langzaam en prijzig.33) Niettemin staat er niets aan in de weg dat het NRGD bij technisch opsporingsambtenaren zijn werkwijze aanpast en volstaat met lijsten van technisch opsporingsambtenaren zoals verkeersanalisten, waarbij de registratie enkel is gebaseerd op bijvoorbeeld behaalde certificaten en diploma’s. Een andere voorwaarde is dat de officier van justitie de verdediging een schriftelijke kennisgeving geeft van een benoeming van een technisch opsporingsambtenaar. Dit leidt waarschijnlijk tot een verzwaring van de werklast. Deze kennisgeving past echter wel goed bij het tweede benoemde uitgangspunt dat het wenselijk is de verdediging tijdig bij het deskundigenonderzoek te betrekken, zeker als dit op zo’n manier gebeurt dat de verdediging ook daadwerkelijk invloed kan uitoefenen op het onderzoek dat de deskundige doet.

In de toekomst wordt de vraag hoe een VOA-verslag precies moet worden gekwalificeerd waarschijnlijk minder relevant. In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering wordt onder meer voorgesteld om de bewijstitel te wijzigen. In de nieuwe bewijstitel verdwijnt de uitsplitsing van schriftelijke bescheiden in verschillende categorieën zoals die nu nog te vinden is in art. 344 lid 1 Sv. In plaats daarvan bepaalt het nieuw voorgestelde artikel 4.3.2.2 in lid 1 onder d – als opvolger van art. 339 Sv – dat ‘schriftelijke stukken’ als wettig bewijsmiddel worden erkend. Van deze schriftelijke stukken wordt geen nadere omschrijving gegeven. Een belangrijke reden voor het weglaten van een omschrijving is volgens de memorie van toelichting bij het conceptwetsvoorstel dat een definitie weinig betekenis heeft wanneer elk schriftelijk stuk dat niet aan de omschrijving voldoet alsnog als ‘overig geschrift’ kan worden gebruikt.34) Ook de in dit artikel beschreven problematiek rondom het gebruik van processen-verbaal met conclusies wordt in de memorie van toelichting genoemd als reden voor het weglaten van een omschrijving.35)

Door een omschrijving van schriftelijke stukken achterwege te laten, verdwijnen veel van de juridisch-technische problemen die in dit artikel zijn beschreven. Maar het uitgangspunt dat de rechter het juiste beoordelingskader moet gebruiken bij de beoordeling van processen-verbaal met verslagen van de analyse van sporenmateriaal, zoals verkeersongevallenanalyses, verdwijnt niet. Het verschil tussen waarnemingen en conclusies, en tussen getuigen en deskundigen blijft relevant. Een technisch opsporingsambtenaar die ongevallenanalyses uitvoert is materieel gezien een deskundige. Een VOA-verslag is daarmee (deels) een deskundigenverslag. Bij een kritische beoordeling van een VOA-verslag is het daarom wenselijk dat de rechter het beoordelingskader voor het deskundigenbewijs toepast en vragen stelt over onder meer de deskundigheid van de verkeersanalist en de onderbouwing van zijn conclusies.36) Ook als dit niet rechtstreeks volgt uit de wettelijke regels.

 

6. Conclusie

VOA-verslagen bevatten nuttige informatie wat de rechter kan helpen bij de beoordeling van de ten laste gelegde strafbare feiten. De wet bevat een omschrijving van de wettige bewijsmiddelen waar de rechter gebruik van mag maken. Een VOA-verslag wordt bij gebruikmaking in de regel gekwalificeerd als een proces-verbaal van bevindingen. Volgens de wettelijke omschrijving mag een proces-verbaal alleen een weergave bevatten van wat de opsporingsambtenaar zelf heeft waargenomen of ondervonden. Een VOA-verslag voldoet regelmatig niet aan deze eis, omdat het conclusies bevat die zijn gebaseerd op de bijzondere kennis van de opsporingsambtenaar. Het VOA-verslag lijkt in dat geval meer op een deskundigenverslag, maar ook aan de wettelijke omschrijving van een deskundigenverslag wordt niet voldaan. De technisch opsporingsambtenaar krijgt namelijk niet de vereiste opdracht tot het doen van onderzoek als deskundige en daarom kan het VOA-verslag formeel niet als deskundigenverslag worden aangemerkt.

Door de gekozen formulering waarmee de wettige bewijsmiddelen worden omschreven, valt een proces-verbaal met conclusies van een technisch opsporingsambtenaar, zoals een VOA-verslag, tussen wal en schip. Het is geen wettig proces-verbaal en geen wettig deskundigenverslag. Binnen het huidige recht zijn voor dit probleem wel enkele oplossingen voorhanden, maar de meest wenselijke zijn ook het meest kostbaar. Gemakkelijker is het om het probleem te laten verdwijnen door een nadere omschrijving van de wettige bewijsmiddelen achterwege te laten. Daarmee raken definitiekwesties uit het zicht. Nu al is het mogelijk om het VOA-verslag aan te merken als – een niet nader omschreven – overig geschrift. En voor het toekomstige Wetboek van Strafvordering wordt voorgesteld elke definitie van een schriftelijk stuk achterwege te laten. Hoewel het probleem hiermee technisch is opgelost, bestaat het gevaar dat uit het oog wordt verloren dat de huidige omschrijving van de wettige bewijsmiddelen een uitwerking vormt van behartigenswaardige uitgangspunten. Onder meer het uitgangspunt dat de rechter getuigenbewijs en deskundigenbewijs op een andere manier zou moeten beoordelen. Ook zonder nadere omschrijving van de schriftelijke stukken is het wenselijk dat met deze uitgangspunten rekening wordt gehouden bij de beoordeling van VOA-verslagen.

 

1. Zie over de uitvoering van verkeersongevallenanalyses: OM-instructie afhandeling verkeersongevallen (2015I003). Ook instructief is de vlog van politievlogger Jan-Willem over de verkeersongevallenanalyse: Politievlogger Jan-Willem, ‘Aanrijding! Wat doet de VerkeersOngevallenAnalyse’, te vinden op YouTube.com (laatst geraadpleegd op 22 mei 2018).

2. www.rechtspraak.nl, gezocht op vonnissen met het trefwoord “verkeersongeval*analyse” tussen 1-1-2017 en 31-12-2017. Dit levert 109 resultaten op (laatst geraadpleegd op 14-5-2018).

3. D. Pritchard, What is this thing called knowledge, Londen: Routlegde 2010, p. 69-111.

4. Zie hierover ook R.A. Hoving, ‘Wat is een deskundige? Over het deskundigenbegrip binnen en buiten het (strafproces)recht’, RM Themis 2015, afl. 2, p. 43-56.

5. B.F. Keulen en G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2016, p. 505-508.

6. Keulen & Knigge 2016, p. 506; HR 15 maart 1949, NJ 1949/355.

7. Keulen & Knigge 2016, p. 506; HR 1 oktober 1985, NJ 1986/629.

8. J. Hielkema, Deskundigen in Nederlandse strafzaken (diss. Rotterdam), Den Haag: Sdu 1996, p. 218.

9. HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3851.

10. HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3851, r.o. 3.3. Zie ook de conclusie van A-G Aben die onder 4.6 juist deze opmerkingen aanwijst als conclusies.

11. J.A. Coster van Voorhout, ‘25.7 Onderscheid tussen getuige en deskundige’, in: P.A.M Mevis e.a. (red), Handboek Strafzaken (online, laatst bijgewerkt 15 december 2013).

12. Rechtbank Rotterdam 20 december 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:10350.

13. Rechtbank Noord-Nederland 22 december 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:5052. Dat de conclusie uit dit VOA-verslag al een antwoord geeft over de schuldvraag lijkt op zich geen probleem. Het Nederlandse strafproces kent geen ultimate issue-rule, zie Hoving 2017, p. 131-134.

14. De Hoge Raad heeft in het verleden de conclusies van de technisch opsporingsambtenaar aangeduid als conclusies van een deskundige, zie onder andere HR 25 januari 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC5882 en HR 11 maart 1986, ECLI:N:L:HR:1986:AC1904. Zie ook Hoving 2015, p. 54.

15. Zie verder over de benoeming van deskundigen R.A. Hoving, Deskundigenbewijs in het strafproces (diss. Groningen), Oisterbeek: Wolf Legal Publishers 2017, p. 98-114 en p. 77-89 over de uitzondering voor technisch opsporingsambtenaren.

16. Kamerstukken II 2006-2007, 31116, nr. 3, p. 10; Hoving 2017, p. 79.

17. Haverkate, een van de opstellers van de OM-aanwijzing technisch onderzoek/deskundigenonderzoek, wijst er op dat “de ‘deskundige opsporingsambtenaar’ een figuur is die vanuit een strikt systematisch perspectief nog steeds niet perfect is geregeld”, G.C. Haverkate, ‘De Wet deskundige in strafzaken [2]’, Expertise & Recht 2009, afl. 5/6, p. 140-141.

18. Zie bijlage 3 van de Aanwijzing technisch opsporingsonderzoek/deskundigenonderzoek

19. HR 11 maart 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC1904, r.o. 6.1. Zie ook HR 25 januari 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC5882 en HR 21 september 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1615.

20. Zeker dat deze weg is afgesloten is het echter niet. De Hoge Raad heeft op 12 januari 2010 bepaald dat gelet op het feit dat enkele technisch opsporingsambtenaren (in dit geval wapenspecialisten) als deskundige ter terechtzitting werden benoemd, het toegestaan was om het ‘proces-verbaal, voor zover mededelingen van deskundige aard betreft, tot het bewijs te bezigen als een verslag van een deskundige’, HR 12 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK8831, r.o. 2.4. Welke rol de voorafgaande benoeming ter terechtzitting heeft gespeeld en in hoeverre de Hoge Raad daarbij rekening heeft gehouden met de toen net in werking getreden nieuwe wetgeving, is echter niet duidelijk. Veel positiever over deze mogelijkheid is M.J. Dubelaar, in: Cleiren e.a. (red), Tekst & Commentaar Strafvordering, Deventer: Kluwer, art. 344 Sv, aant. 1c (online, laatst bijgewerkt 1 juli 2017).

21. www.rechtspraak.nl, gezocht op vonnissen met het trefwoord “verkeersongeval*analyse” tussen 1-1-2017 en 31-12-2017. Dit levert – als vermeld in noot 2 – 109 resultaten op (laatst gekeken op 14-5-2018). Na aftrek van 1 uitspraak van de Hoge Raad, 1 conclusie van de A-G en 5 uitspraken in civiele zaken, bleven er nog 102 uitspraken over.

22. De overige uitspraken waren 2 vrijspraken, 1 niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, 1 onderzoeksopdracht, 3 uitspraken waarin was vermeld dat er geen verkeersongevallenanalyse was opgesteld, 2 uitspraken waarbij de verkeersongevallenanalyse niet leek te zijn gebruikt, 2 uitspraken waarin een externe deskundige de verkeersongevallenanalyse had verricht en 1 dubbele uitspraak.

23. Zie bijvoorbeeld HR 19 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1352, NJ 2014/39 m.nt. Borgers. Het feit dat een VOA-verslag wel kan worden gebruikt als overig geschrift, heeft bovendien tot gevolg dat klachten bij de Hoge Raad over het kwalificeren van een VOA-verslag als proces-verbaal in de zin van art. 344 lid 1 onder 2° Sv weinig kans maken. Op een dergelijke klacht zal waarschijnlijk art. 81 RO worden toegepast wegens een gebrek aan belang.

24. HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4822.

25. Hoving 2017, p. 118.

26. G.J.M. Corsten en M.J. Borgers, Het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014, p. 815. Zie ook J.F. Nijboer, Strafrechtrechtelijk bewijsrecht, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2011, p. 206.

27. Veel uitgebreider over de beoordelingskaders voor getuigenbewijs en deskundigenbewijs is Hoving 2017, p. 450-466 en p. 487-576.

28. De remwegformule is: ‘de lengte van de remweg (in meters) kan worden berekend door het kwadraat van de aanvangssnelheid (in meters per seconde) te delen door tweemaal de remvertraging (in meters per seconde²)’, Wikipedia, ‘Remweg’, te vinden op wikipedia.nl (laatst geraadpleegd op 17 mei 2018). Deze cijfers zijn geïnspireerd op: ‘Remwegformule’, te vinden op members.home.nl/johngrimbergen/ (laatst geraadpleegd op 17 mei 2018). Bij een remweg van 39,06 meter, een remvertraging van 8 m/s², een reactietijd van 1 seconde is de snelheid 90 km/h.

29. Dat de toepassing van de remwegformule ook voor deskundigen niet vanzelfsprekend is, is terug te vinden in de conclusie van A-G Vellinga bij HR 8 juli 2009, ECLI:NL:PHR:2008:BD263 waarin de berekeningen van de opsporingsambtenaren werden gecorrigeerd door de verkeersdeskundige van het NFI.

30. Zie bijvoorbeeld HR 23 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9594 waarin de reconstructie van een verkeersongeval van bewijs werd uitgesloten, omdat door vernietiging van de verongelukte auto geen tegenonderzoek kon worden gedaan.

31. Hoving 2017, p. 115-116 en p. 151.

32. Omdat waarnemingen en conclusies niet goed van elkaar zijn te onderscheiden, heb ik in Hoving 2015, p. 53 een nadere, meer precieze definitie gegeven van de begrippen. Met ‘waarnemingen’ bedoel ik de beweringen die zijn gebaseerd op algemene en alomtegenwoordige kennis en vaardigheden. Met ‘conclusies’ bedoel ik de beweringen die zijn gebaseerd op bijzondere kennis en vaardigheden die niet iedereen heeft.

33. Zie J. de Ridder e.a., Evaluatie van het Nederlands Register Gerechtelijker Deskundigen, WODC 2014.

34. Ministerie van Justitie en Veiligheid, ‘Memorie van toelichting: Vaststellingswet Boek 4 van het Wetboek van Strafvordering: Berechting’, 5 december 2017 te vinden op: rijksoverheid.nl (laatst geraadpleegd op 18 mei 2018), p. 69.

35. Ministerie van Justitie en Veiligheid 2017, p. 70.

36. De memorie van toelichting bij de nieuwe bewijstitel stelt: ‘Waar het om gaat is dat de rechter op schrift gestelde mededelingen die verder gaan dan een mededeling over waargenomen feiten en omstandigheden, enkel voor het bewijs kan gebruiken als de betreffende persoon deze mededelingen kan doen op basis van wat zijn wetenschap en kennis hem leren.’, Ministerie van Justitie en Veiligheid 2017, p. 70.

 

opsporingsonderzoek, verkeersstrafrecht, deskundigenrapport, benoeming deskundige