VR 2013/44 Het voorstel Çörüz/Oskam, of de puberouder in de beklaagdenbank

Het voorstel Çörüz/Oskam, of de puberouder in de beklaagdenbank

*

44

Redacteur van Verkeersrecht, advocaat bij Beer Advocaten te Amsterdam en rechter-plaatsvervanger bij de Rechtbank Rotterdam.

 

Mr. G.M. van Wassenaer *

Jeugdcriminaliteit, de kranten staan er bol van tegenwoordig. Ook in de rechtspraak duikt het fenomeen de laatste tijd steeds vaker op. Een recent voorbeeld van de rechtbank Amsterdam1) moge dit illustreren: een jongen van 14 besluit samen met drie vrienden een verlaten schoolgebouw te betreden. Wat is leuker dan daar samen een fikkie te stoken? Ze verzamelen papier en plastic en steken de boel met een aansteker in brand. Als het uit de hand loopt en het vuur oplaait, schrikken ze en proberen met van alles en nog wat, (een deken, scheppen aarde) het vuur te doven, waarna ze in allerijl het gebouw verlaten. Het vuur is echter niet afdoende gedoofd en het schoolgebouw brandt af. De gemeente, eigenaar van de school, doet een beroep op haar opstalverzekeraar, die op zijn beurt de ouders van de jongen aanspreekt voor de schade, zeker als hij verneemt dat de jongen strafrechtelijk verantwoordelijk wordt gehouden voor opzettelijke brandstichting. Vader denkt zijn zaakjes goed voor elkaar te hebben met een gezinsaansprakelijkheidsverzekering, maar de verzekeraar verschuilt zich achter de opzetclausule die de inzet van het betreffende geding zal vormen, waardoor vader aan het kortste eind trekt.

Hier zien we in een notendop het vraagstuk opdoemen dat het onderwerp van dit artikel beslaat: wie moet aan het eind van de dag de verantwoordelijkheid dragen voor dit ergerlijke wangedrag van pubers vanaf 14?

Ons huidige wetstelsel, artikel 169 lid 2 BW, zegt dat in de eerste plaats de puber zelf aansprakelijk is. Daarnaast kunnen ouders van kinderen 16 jaar aansprakelijk worden gesteld, tenzij zij zich kunnen disculperen2), maar er is verandering op til.

Bij brief van 10 april 2006 heeft het destijds Tweede Kamerlid Çörüz een wetsvoorstel ingediend strekkende tot aanscherping van de civielrechtelijke verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van ouders van minderjarigen in de leeftijd van 14 tot 18 jaar door middel van een wijziging van artikel 169 lid 2 BW.3) Aanleiding was de toename van jeugdcriminaliteit, waaronder vandalisme, en de wens te komen tot een verbetering van de rechtspositie van slachtoffers van dergelijke wandaden. Na het vertrek van de heer Çörüz uit de Tweede Kamer is de verdediging van het voorstel overgenomen door zijn collega Oskam. Het voorstel is op 3 juli 2012 aangenomen door de Tweede Kamer en de Eerste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 2 oktober 2012 het voorlopig verslag uitgebracht. Het wachten is nu op de memorie van antwoord.

 

Nu het er toch van lijkt te komen, wordt het tijd het voorstel eens nader onder de loep te nemen. In het navolgende zal ik na een bespreking van het huidige stelsel de inhoud van het wetsvoorstel behandelen, waarbij ik de vraag zal opwerpen of het wetsvoorstel rechtvaardig en evenwichtig is en of het een adequate oplossing voor het geschetste probleem oplevert. Volgens mij is dit niet het geval, reden waarom ik ook enkele alternatieven de revue zal laten passeren.

Het voorstel voor artikel 6:169 lid twee luidt thans:

“Voor schade aan een derde toegebracht door een fout van een minderjarige die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, is degene die het ouderlijk gezag of de voogdij over de minderjarige uitoefent aansprakelijk. In de verhouding met de minderjarige behoeft degene die het ouderlijk gezag uitoefent niet in de schadevergoeding bij te dragen.”

 

Huidig stelsel aansprakelijkheid voor kinderen

Hoe is het thans geregeld met de aansprakelijkheid voor kinderen? Voor de periode waarin een kind de leeftijd van 14 jaar nog niet heeft bereikt, spreekt artikel 169 lid 1 BW klare taal: zijn wettelijk vertegenwoordigers, meestal de ouders, zijn aansprakelijk voor al zijn wandaden, voor zover het gaat om een als doen te beschouwen gedraging.4) Op de ouders rust derhalve een risicoaansprakelijkheid. Tussen de leeftijd van veertien en zestien jaar geldt een speciaal regime: de wetgever heeft uitdrukking willen geven aan het feit dat kinderen vanaf hun 14e levensjaar in toenemende mate eigen verantwoordelijkheid moeten leren dragen door hen vanaf 14 jaar zelf aansprakelijk te houden voor hun onrechtmatig handelen (of nalaten). Maar naast hen blijven tot hun 16e de ouders mede aansprakelijk, tenzij zij zich kunnen disculperen. Daarvoor moeten zij aannemelijk maken dat hen niet kan worden verweten dat zij de gedraging van hun kind niet hebben belet. Een dubbele ontkenning is altijd ingewikkeld. Waar het om gaat is dat niet de benadeelde het tekortschieten van de ouders moet bewijzen, maar dat de ouders aannemelijk moeten maken dat zij het goed hebben gedaan, dat wil zeggen dat zij alles hebben gedaan wat van hen gevergd kan worden om de wandaad te beletten. Er is dus sprake van een omgekeerde bewijslast. Het bewijs zal overigens niet zo moeilijk te leveren zijn, gezien de betrekkelijk zelfstandige positie van kinderen in deze leeftijdscategorie, aldus de parlementaire geschiedenis.5)

Vanaf 16 jaar zijn kinderen vogelvrij volgens het huidige stelsel. Dat wil zeggen dat zij zelf voor hun daden verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Hun ouders kunnen nog aansprakelijk worden gesteld op grond van artikel 6:162 BW, maar de bewijslast rust daarbij volledig op de benadeelde.

 

Het nieuwe wetsvoorstel

 

De disculpatiemogelijkheid die ouders hebben bij kinderen in de leeftijd tussen 14 en 16 jaar, in combinatie met hun betrekkelijk simpele bewijspositie, leidt er toe dat veel benadeelden met hun schade blijven zitten. Immers, de mogelijkheden tot verhaal op jongeren zijn beperkt doordat zij meestal niet over veel inkomen of vermogen beschikken. Dit vond de indiener van het wetsvoorstel een onwenselijke situatie, waaraan een halt toegeroepen moest worden. In het nieuwe wetsvoorstel wordt het tweede lid van artikel 169 in die zin gewijzigd dat de risico’s zowel voor het doen als voor het nalaten van kinderen van 14 tot de leeftijd des onderscheids van 18 zowel bij de ouders als bij het kind worden gelegd en waarbij de disculpatiemogelijkheid die ouders in het vigerende systeem hebben, zal verdwijnen. Na kritiek vanuit de kamer is het voorstel enigszins gemitigeerd door een volzin toe te voegen luidende: In de onderlinge verhouding met de minderjarige behoeft degene die het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent niet in de schadevergoeding bij te dragen.6) 7)

Het wetsvoorstel ligt thans na advies van de Raad van State8) en het verslag van de vaste Kamercommissie voor Justitie9) ter behandeling in de Eerste Kamer.

 

De gedachtegang is simpel: ouders moeten in staat worden geacht het gedrag van hun kinderen te beïnvloeden. Aan de andere kant brengt het ouder worden van kinderen mee dat zij steeds meer vrijheid en verantwoordelijkheid moeten leren dragen. Hieraan zijn echter risico’s verbonden en het gaat niet aan dat derden van die risico’s het slachtoffer worden doordat zij met hun schade blijven zitten. Ouders hebben de lusten van het hebben van kinderen (ook in materiële zin door het ontvangen van kinderbijslag en allerlei toeslagen) en moeten dus ook de lasten dragen tot het moment dat zij volwassen worden. Het idee is ook dat van de nieuwe maatregel een preventieve en gedragscorrigerende werking zal uitgaan. De vervuiler/vernieler betaalt. Als de vernieler moet betalen, zal hij het in het vervolg wel laten. Ouders worden hierbij vereenzelvigd met hun zich misdragende kind vanuit de gedachte dat tussen ouders en hun kinderen een bijzondere verbondenheid bestaat, in de vorm van een gezinsverband waarin de waarden van de samenleving (moeten) worden overgebracht op het kind en waarbinnen het kind de mogelijkheid krijgt zich te ontwikkelen en te ontplooien. Op ouders rust de verplichting hun kinderen goed op te voeden. Ook zij moeten de prikkel voelen om deze taak serieus op te pakken en hun ogen niet te sluiten voor wat voor narigheid hun kinderen kunnen uithalen. Voor kinderen die ontsporen moeten zij derhalve de verantwoordelijkheid dragen (naast hun onvermogende kind).

In de latere stukken is/wordt wel enigszins afstand genomen van de preventieve en gedragscorrigerende werking. De nadruk ligt nu op de verbeterde verhaalsmogelijkheden van slachtoffers c.q. een andere risicoverdeling tussen ouders en slachtoffers voor het geval het kind geen verhaal biedt.

 

Is het voorstel rechtvaardig?

 

In de systematiek van onze wetgeving geldt het principe dat iedereen in beginsel zijn eigen schade moet dragen, tenzij er een goede reden bestaat die schade op een ander over te hevelen. Hebben wij hier een goede reden? De vraag die zich aandient is of het enkele feit dat een benadeelde met zijn schade blijft zitten voldoende is om tot die verschuiving te besluiten. Daarbij moet men zich tevens afvragen om welke benadeelde het gaat en over welke situaties wij het hebben. Een benadeelde is een ruim begrip. Een benadeelde hoeft ook geen slachtoffer te zijn. Denken wij terug aan de casus uit de inleiding: het ging daar om een afgebrand schoolgebouw. De schade was gedekt onder een opstalverzekering. De eigenaar van het schoolgebouw, de Gemeente, werd schadeloos gesteld en het was de opstalverzekeraar die bij de ouders dreigde te zullen aankloppen. De ouders waren wel goed verzekerd, maar tegen opzet van het kind kan men zich nou eenmaal niet verzekeren (behoudens via de band van de risicoaansprakelijkheid van de ouders). Vroeger kon dat wel. Toen was alleen opzet van de verzekeringnemer niet gedekt en was opzet van kinderen dus wel gedekt. Sindsdien hebben veel verzekeraars de opzetclausule aangepast, zoals blijkt uit de hier besproken Amsterdamse casus. Inzet van de procedure was tot hoever het begrip opzet precies strekte in de zin van de WA-polis. De zoon was wel strafrechtelijk veroordeeld, maar de ouders betoogden dat de opzet van hun zoon niet was gericht op het afbranden van het schoolgebouw, doch slechts op het stoken van een vuurtje. De rechter was echter van oordeel dat hun verzekeraar een beroep op de opzetclausule toekwam.10)

Het belang van de verzekeraar prevaleerde dus boven het belang van de particulier. Is dat rechtvaardig?

 

Terug dus nu naar het uitgangspunt van de indiener: het zou niet rechtvaardig zijn als de benadeelde met de schade blijft zitten die de vernieler heeft veroorzaakt. Wat zien we echter? De benadeelde blijkt een draagkrachtige verzekeraar te zijn en we hebben het niet over de vernieler zelf, maar over zijn ouders. Zij draaien voor de schade op, tenzij zij zich hiertegen kunnen verzekeren. De moloch tegenover de particulier die dit onheil op geen andere wijze kan voorkomen dan door zijn kind aan huis en aan zichzelf te binden. De indiener zegt het niet met zoveel woorden, maar de suggestie is toch dat de ouder, die zijn kind niet behoorlijk heeft opgevoed, voor zijn falen en voor zijn zich misdragende kind gestraft moet worden. Terwijl het feit dat een kind zich misdraagt zeker niet automatisch betekent dat de ouder daadwerkelijk heeft gefaald in zijn opvoedende taken.

 

Het kind bevindt zich in een levensfase waarin hij bezig is zich te ontplooien. Uit wetenschappelijk onderzoek weten wij intussen dat bij kinderen in de puberleeftijd de hersenen nog onvoldoende zijn ontwikkeld, zodat zij niet werkelijk in staat zijn de gevolgen van hun daden goed te overzien. Het gevolg daarvan is een verschoven risicoperceptie, waardoor zij “accident prone” zijn.11) De invloed van de ouders op het gedrag van hun puberkinderen is daarbij derhalve beperkt. Bovendien is een kind niet alleen het product van zijn opvoeding, maar heeft hij ook een geheel eigen karakter en persoonlijkheid, waarin factoren gelegen kunnen zijn waarop de ouders geen enkele invloed hebben. En wat te denken van kinderen waarbij een psychiatrisch ziektebeeld ten grondslag ligt aan hun wangedrag?12) Verder bedenke men dat het zeker niet alleen de ouders zijn die de persoonlijkheid van het kind vormen. Ook scholen, vrienden, (social media) zijn in deze leeftijdsfase voor het kind van groot belang. Op de schoolkeuze hebben de ouders misschien nog enige invloed, maar niet op de rest.

Soms zijn ouders helemaal niet in beeld, omdat er sprake is van een echtscheiding en het kind voornamelijk bij de andere ouder verblijft.13)

 

Met deze punten in het achterhoofd kan men zich afvragen in hoeverre ouders in de positie zijn hun kind tegen zichzelf te beschermen. En als blijkt dat dit lang niet altijd mogelijk is, waarom is het dan wel rechtvaardig hen voor de gevolgen te laten opdraaien? Waarom dan alleen wijzen naar de ouders? Men bedenke daarbij dat het voorstel voor ouders veel verdergaande gevolgen kan hebben dan het dragen van de risico’s inherent aan het gedrag van alleen hun eigen kind. Wanneer het kind zich samen met een groep anderen aan wandaden schuldig maakt (iets wat heel vaak het geval is), heeft de benadeelde immers krachtens artikel 6:166 BW de keus om de meest draagkrachtige ouders voor het geheel van hun schade aansprakelijk te stellen. Die mogen het vervolgens uitzoeken met de rest van de groep ouders. Ouders dienen er in de visie van de indiener kennelijk ook nog scherp op toe te zien dat hun kind alleen met brave vrienden omgaat.

 

Doen wij hen op deze manier wel recht? Immers, het krijgen van kinderen dient toch ook een groter belang, namelijk het belang dat de samenleving wordt voorzien van nieuwe mensen die hopelijk ooit – na het verliezen van de wilde haren – wel een zinvolle bijdrage aan de maatschappij kunnen leveren? De samenleving profiteert van deze toekomstige volwassenen. Moet de samenleving dan niet helpen de risico’s van hun puberale gedragingen te dragen? Dit is misschien geen argument om de benadeelde met de schade te laten zitten, maar wel om deze ten laste van de algemeen fondsen te laten komen.

 

En dan het argument van de indiener dat jeugdigen geen verhaal bieden, terwijl hun ouders draagkrachtiger zijn. Is dit enkele argument een voldoende rechtvaardiging om het risico te verschuiven? Rechtvaardig zou dit wel kunnen zijn als ervoor gezorgd wordt dat ouders zich tegen deze risico’s kunnen verzekeren. Dat maakt hen draagkrachtig. Dat is mogelijk waar het gaat om kinderen die per ongeluk schade toebrengen, maar niet als er sprake is van opzettelijk handelen, zoals we in de casus uit de inleiding hebben gezien. Het systeem zal dus staan of vallen met de bereidheid van verzekeraars om dit soort risico’s in dekking te nemen. De leeftijdsgrens van 14 jaar is destijds tot stand gekomen omdat verzekeraars aangaven dat zij het risico tot die leeftijd als draagbaar be­schouw­den. Zij zullen dus bereid moeten zijn die leeftijdsgrens aan te passen ten gunste van de risicoaansprakelijkheid van ouders van kinderen tot 18 jaar. In de toekomst moet dus zeker worden bezien hoe verzekeraars zich ten opzichte van deze risicoverzwaring gaan gedragen. Uitgaande van verzekerbaarheid lost het wetsvoorstel het verhaalsprobleem op. In de casus van het afgebrande schoolgebouw zal de av-verzekeraar zich dan niet meer achter de opzetclausule kunnen verschuilen.

De indiener heeft betoogd dat we niet mogen kijken naar de (on)verzekerbaarheid van eventuele claims. Vestigen van aansprakelijkheid is immers niet hetzelfde als het verzekeren van aansprakelijkheid. Het is belangrijk dat er een duidelijk moment van afbakening van verantwoordelijkheid komt en hierbij logischerwijs aansluiting te zoeken bij het moment van volwassenheid, dus 18 jaar, aldus de indiener.

 

Omdat het aanspreekpunt per definitie een particulier zal zijn, (bedrijven baren immers geen kinderen) zou ik toch menen dat het aspect van verzekerbaarheid een punt van overweging zou moeten zijn.

Daarbij zijn gradaties denkbaar. Moeten ouders betalen voor de vernielde bushokjes, kapot gegooide ruiten, ook als die dingen verzekerd zijn? Ik ben geneigd de vraag ontkennend te beantwoorden. Wat doen we met afgeslagen autospiegels van auto’s die niet casco verzekerd zijn? Nu gaat het nog steeds alleen nog maar om materiële schade die aan een particulier is toegebracht en die door die particulier niet verhaald kan worden. Nu ga ik twijfelen. Het is wel hinderlijk, maar over het algemeen gaat het dan nog wel om een risico dat is te overzien. Maar wat nu als die wandaden leiden tot persoonlijk letsel bij een particulier, bijvoorbeeld bij ernstige mishandeling? In dat geval zou een afweging van belangen kunnen wijzen in de richting van de ouders naast hun kinderen. In het wetsvoorstel wordt het onderscheid tussen zuivere vermogensschade en letselschade echter niet gemaakt. Terwijl elders in de wet bij productaansprakelijkheid de risicoaansprakelijkheid voor het in het verkeer brengen van een schadelijk product wordt beperkt tot schade door dood of lichamelijk letsel en tot schade aan een zaak die hoofdzakelijk in de particuliere sfeer wordt gebruikt (artikel 6:190 lid 1 BW). Ik zou ervoor willen pleiten een dergelijk onderscheid ook in het nieuwe voorstel (als het er van moet komen) aan te brengen, aangezien dit mijns inziens tot een rechtvaardiger verdeling van risico’s leidt.

 

Door de indiener wordt gewezen op de in zijn optiek verzachtende toevoeging aan het voorgestelde lid twee, inhoudende dat ouders bij het meerderjarig worden van hun kinderen in de interne verhouding gezien verhaal op hun kind kunnen nemen. Op die manier hoeven zij uiteindelijk niet zelf voor de schade op te draaien, maar alleen tijdelijk. Eerlijk gezegd kan ik me daar niets bij voorstellen. Deze toevoeging maakt het alleen maar erger, want het zou kunnen leiden tot een ernstige verstoring van de verhoudingen in het gezin, met mogelijke alle maatschappelijke gevolgen en kosten van dien. We nemen weer de casus uit de inleiding bij de hand en vullen wat onbekende gegevens in: het gaat om een modaal gezin met drie kinderen, twee meisjes en een jongen. De brandstichter is de oudste zoon. De schade bedraagt € 50.000,-. Om deze schade te kunnen vergoeden, moeten de ouders hun hypotheek verhogen, waardoor hun besteedbaar inkomen een heel stuk omlaag gaat. Daardoor kunnen ze niet meer op vakantie gaan, waar ook de twee zusjes van de jongen de dupe van zijn. Hopen die nu dat de ouders het geld later terughalen bij hun broer? En wat hoopt en verwacht de broer? En welk gevolg heeft dit voor de verhouding tussen broer en zussen? Ik stel vast dat de ouders het links- of rechtsom niet zullen kunnen winnen en een Sophie’s choice14) moeten maken, die aan niemand recht zal doen.

 

Het CDA heeft gewezen op de schadelijke neveneffecten van het nieuwe artikel op een slecht functionerend gezin, waarin al huiselijk geweld speelt.15) De indiener heeft aangegeven dat altijd kan worden uitgeweken naar de mogelijkheid van matiging door de rechter op grond van artikel 6:109 BW16), maar dat impliceert dat er al een kostbare gang naar de rechter gemaakt zal moeten worden. Bovendien wordt het beroep op matiging slechts onder zeer bijzondere en schrijnende omstandigheden gehonoreerd.17) In het minnelijk traject zal dit artikel nauwelijks een aanknopingspunt bieden.

 

Het valt mij op dat het wetsvoorstel het gezin kennelijk nog steeds ziet als de hoeksteen van de samenleving, maar tegenwoordig is dat lang niet meer altijd het geval. Er zijn zoveel andersoortige samenlevingsvormen, waarbij naast de ouders ook anderen een grote rol in het leven van kinderen kunnen spelen, zoals stiefouders.

 

 

Lost het wetsvoorstel het probleem op?

 

De bedoeling van het voorstel is dat benadeelden (en hun verzekeraars) meer verhaalsmogelijkheden krijgen en dat hun schade wordt betaald door degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn en dus niet door de samenleving. Daarbij ligt het accent op de preventieve werking die van deze maatregel zou kunnen uitgaan. Als kinderen en hun ouders zelf de financiële consequenties van hun daden gaan voelen, zullen zij zich vanzelf minder gaan misdragen. Ik moet denken aan het Latijnse gezegde dat mijn leraar op ritmische wijze uitsprak: sunt pueri pueri, pueri puerilia tractant (Kinderen zijn kinderen en kinderen doen (nou eenmaal) kinderachtige dingen.) Die laten zich met andere woorden niet zo snel weerhouden door de spreekwoordelijke stok achter de deur.18) We moeten daarbij bovendien niet vergeten dat de identiteit van vandalen lang niet altijd kan worden achterhaald. Benadeelden die van de onbekende vandaal de dupe zijn geworden, blijven dus in ieder geval met de schade zitten.

 

Wanneer de dader wel kan worden achterhaald, vraag ik mij af in hoeverre deze maatregel in de praktijk tot vergroting van de verhaalsmogelijkheden zal leiden. Tenzij het gaat om zeer draagkrachtige ouders, vrees ik dat het probleem niet opgelost wordt als het voor ouders niet mogelijk zal zijn voor deze risico’s een adequate dekking te verkrijgen. Het ziet er nu (nog) naar uit dat die mogelijkheid er is, maar als dit voor verzekeraars leidt tot een uitbreiding van de risico’s, valt te bezien of zij hun uitsluitingsclausules in de toekomst niet gaan aanscherpen, of de premies enorm laten stijgen. Dit moet dus goed in de gaten gehouden worden. Als het om een grote schade gaat, zal bij een particulier anders weinig verhaal te vinden zijn. De indiener van het voorstel heeft overigens opgemerkt dat hij het niet wenselijk acht dat het risico verzekerbaar wordt, omdat daarmee het effect van de gedragscorrigerende prikkel teniet zou worden gedaan. Dit is weinig steekhoudend en komt erg bevoogdend over. Nog daargelaten het feit dat bij de uitbreiding van risicoaansprakelijkheden juist altijd het argument van verzekerbaarheid op redelijke voorwaarden van deze risico’s heeft geprevaleerd, zou in zijn redenering dan ook de WAM afgeschaft kunnen worden. Immers, ook met die wet wordt de gedragscorrigerende prikkel van gevaarlijk verkeersgedrag teniet gedaan. Bovendien scheert hij de ouders en het zich misdragende kind teveel over één kam en/of overschat hij wat het ouderlijk gezag in de puberfase nog vermag.

 

Wat mij van het hart moet, is dat het gesignaleerde probleem wordt aangepakt aan het eind van het verhaal, namelijk als het kind al ontspoord is. Het verdient aanbeveling na te gaan of en in hoeverre dit ontsporen niet in een veel eerdere levensfase van het kind kan worden aangepakt. Het begint eigenlijk al bij het zwangerschaps/ouderschapsverlof, dat in Nederland vergeleken bij ons omringende landen erg kort is. Ouders kunnen het zich nauwelijks meer permitteren om niet allebei werkzaam te zijn. Daardoor worden zij gedwongen in een tijd dat de zeer essentiële hechtingsfase19) van het kind nog volop aan de gang is, al uit te wijken naar crèches en externe opvang. Het systeem van buitenschoolse opvang is erg verbrokkeld en is in tijden van vakanties meestal niet toereikend en kostbaar. De middelbare scholen hebben roosters die zoveel vrije uren en zoveel vakantiedagen bevatten dat kinderen (te) veel gelegenheid krijgen om zich overdag buiten de schoolmuren te begeven, zonder dat iemand toezicht houdt. Coffeeshops spelen daar handig op in door zich in de nabijheid van de scholen te vestigen. In de nieuwe Drank- en Horecawet20) is de verantwoordelijkheid voor dranktoezicht verschoven van overheid naar gemeenten, die over onvoldoende middelen beschikken om adequaat te kunnen handhaven, terwijl bekend is dat drankmisbruik onder pubers (bijvoorbeeld in keten en hokken) toeneemt.21) En zo begint de ellende.

 

 

Alternatieven / Conclusie

 

Escalerend pubergedrag, vandalisme en zinloos geweld zijn bijzonder onthutsend, hinderlijk en schadelijk. Dat er behoefte is aan meer rechtszekerheid voor benadeelden is begrijpelijk. De hamvraag die eigenlijk speelt, is wie borg moet staan voor de gevolgen van dit gedrag, ouder of overheid, waarbij niet ter discussie staat dat het kind van boven de 14 in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is. Ook ouders die hun opvoedende taak niet serieus genoeg nemen en denken: “mijn kind doet zoiets niet” kunnen misschien een zetje gebruiken, maar nu de samenleving om vergrijzing te voorkomen een groot belang heeft bij de komst van kinderen, ben ik geneigd de samenleving in eerste instantie naast de dader te plaatsen en niet de ouders. Bij de debatten die over het wetvoorstel zijn gevoerd, zijn diverse alternatieven de revue gepasseerd.

 

Zo heeft de PvdA gesuggereerd om de analogie te zoeken met het Schadefonds Geweldsmisdrijven en het Schadefonds Motorverkeer en ook voor dit soort gevallen van ongedekte risico’s een fonds in het leven te roepen.22) De Christen Unie voegt toe dat daarnaast een verhaalsmogelijkheid op de dader via het justitieel incassobureau gecreëerd zou kunnen worden. Het CDA denkt meer aan verhaal op de dader via de belastingdienst.23)

De SP fractie merkt op dat het – daar waar de indiener van mening is dat de disculpatiemogelijkheden voor ouders te ruim worden uitgelegd door de rechter – misschien beter is om de formulering van die disculpatiegrond aan te scherpen in plaats van deze af te schaffen. Het nadeel daarvan is echter dat dit altijd een open norm zal blijven die door de rechter moet worden ingevuld, terwijl er behoefte is aan meer rechtszekerheid. Ook heeft de SP aangedragen dat jongeren die de fout in dreigen te gaan, in een eerder stadium onder toezicht gesteld zouden kunnen worden.24)

De Raad van State stelt in haar advies dat het niet echt nodig is om iets te veranderen. Benadeelden hebben immers de mogelijkheid om een executoriale titel te verkrijgen ook als het kind nog geen verhaal biedt, die dan later ten uitvoer gelegd kan worden als het kind wel over inkomen en vermogen is gaan beschikken. Mij lijkt dat nogal omslachtig omdat men het kind dan moet blijven volgen en iedere twintig jaar de verjaring moet blijven agenderen en stuiten.

 

Zelf denk ik aan een combinatie van maatregelen. In de eerste plaats zal een onderscheid moeten worden gemaakt tussen schade van particulieren die niet gedekt is en overige schade. Bij dit soort niet gedekte schades van particulieren zou een soort eigen risico voor het gezin tot uitgangspunt genomen kunnen worden, bijvoorbeeld tot een bedrag van € 3.000,-. Het “zelfreinigend vermogen” binnen het gezin zou met deze maatregel kunnen worden geoptimaliseerd en de financiële prikkel maakt dat ouders meer geprikkeld zijn om hun verantwoordelijkheid te nemen en hun opgroeiende kinderen toch wat meer in de gaten te houden. Voor het meerdere zouden particuliere niet verzekerde benadeelden zich moeten kunnen wenden tot een schadefonds dat wel de mogelijkheid krijgt om – al dan niet via de belastingdienst – verhaal te zoeken op de draagkrachtiger wordende dader.

Andere categorieën benadeelden, bedrijven en overheden, zullen vrijwel altijd voor hun schade dekking vinden in een verzekering. Verzekeraars hebben deze risico’s onder het huidig regime al ingeschat en zijn dus bij machte deze te dragen. Bij een rechtvaardige belangenafweging zie ik voor hen geen toegevoegde waarde in een wijziging ten opzichte van de huidige situatie. Bovendien hebben regresnemers krachtens artikel 6:197 BW toch al geen verhaal op ouders. Daar verandert het huidige systeem niets aan en het nieuwe evenmin.

 

 

 

1. Rechtbank Amsterdam 30-1-2013, LJN BZ0489, opgenomen in deze editie onder nummer VR 2013/59.

2. Bij kinderen onder de 14 jaar bestaat die disculpatiemogelijkheid overigens niet.

3. Kamerstuk 30519 Voorstel van wet van het lid Çörüz, tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de verruiming van de aansprakelijkheid van ouders voor gedragingen van minderjarigen vanaf de leeftijd van veertien jaar, ingediend 10-04-2006.

4. Ik spreek hier in de mannelijke vorm, maar ben me er helaas zeer van bewust dat ook meisjes zich onrechtmatig kunnen gedragen en dat dit de laatste tijd ook toeneemt.

5. Aldus TM, Parl. Gesch. 6, p. 680 en MvA 1, Parl. Gesch. Inv. W 6, p. 1369.

6. Kamerstuk 30519, nr. 8 d.d. 30 mei 2012.

7. Kamerstuk 30519 nr. 8 d.d. 30 mei 2012.

8. Kamerstuk 30519, nr. 4 d.d. 25 januari 2010.

9. Kamerstuk 30519, nr. 6 d.d. 7 april 2010.

10. Overigens blijkt uit de uitspraak dat de soep misschien niet zo heet zal worden gegeten als die is opgediend. De ouders wilden een verklaring voor recht hebben dat hun WA-verzekeraar geen beroep op de opzetclausule toekwam voor het geval dat zij naast hun zoon ook zelf door de opstalverzekeraar zouden worden aangesproken, hetgeen nog niet het geval was. De vraag of zij zich eventueel zouden kunnen disculperen, was nog niet belicht.

11. Zie in dit verband ook mijn bijdrage in VR 2009, p. 8 ‘14-jarigen en de billijkheidscorrectie’. Zie ook E. Crone, Het puberende brein, over de ontwikkeling van de hersenen in de unieke periode van de adolescentie, Amsterdam 2008.

12. Het CDA vindt het moeilijk te verteren dat ouders van dergelijke kinderen naast alle ellende ook nog eens zouden moeten opdraaien voor de kosten van hun psychiatrisch gestoorde kind, Kamerstuk 30519, nr. 6 p. 11.

13. Zie ook CDA fractie, Kamerstuk 30519 nr. 6, p. 13.

14. De in 1982 prachtig verfilmde roman van William Styron met Meryl Streep in de hoofdrol.

15. Kamerstuk 30519, nr. 6 p. 8.

16. Kamerstuk 30519, nr. 12 d.d. 3 juli 2012.

17. Zie ook het voorlopig verslag van de vaste Kamercommissie voor veiligheid en justitie d.d. 2 oktober 2012, 30519 c p. 7.

18. Zie ook de opmerking van SP Kamerlid Kooiman (30519, nr. 12 p. 11).

19. http://mens-en-samenleving.infonu.nl/pedagogiek/29913-onveilige-hechting...

20. Ingevoerd 1 januari 2013.

21. Koninklijke Horeca Nederland heeft in een persbericht op 31 december 2012 haar grote zorgen daarover kenbaar gemaakt. Zie www.nu.nl/politiek/2992882/horeca-bezorgd-dranktoezicht.html

22. Kamerstuk 30519 nr. 6 p. 5.

23. Kamerstuk 30519 nr. 6 p. 12.

24. Kamerstuk 30519 nr. 12, p. 10 (verslag van de vaste Kamercommissie).