Het medisch advies: vordering tot inzage in strijd met het recht om in vrijheid en beslotenheid de verdediging voor te bereiden

VR-kort
Artikel
12 mei 2017

Mr. L. Homan en mr. J.A. de Clerck
Bij de behandeling van letselschadezaken, met name in geval van medische aansprakelijkheid, is het al dan niet verstrekken van medische adviezen vaak onderwerp van discussie. Over het algemeen is het de patiënt die het ziekenhuis verzoekt om inzage in een door diens medisch adviseur opgesteld medisch advies. Een patiënt stelt daartoe bijvoorbeeld een vordering in op grond van art. 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daarnaast wordt incidenteel een beroep gedaan op art. 35 Wet Bescherming Persoonsgegevens.
Of er voor de aansprakelijk gestelde partij een verplichting bestaat om het medisch advies te overleggen is een vraag die al diverse keren in de rechtspraak is voorgelegd. Meest recent is de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 13 september 2016 waarin uitgebreid is afgewogen dat en waarom het ziekenhuis geen inzage hoefde te verlenen in een aan het ziekenhuis verstrekt medisch advies. De patiënt heeft tegen deze beslissing cassatie aangetekend en het wachten is op een definitief antwoord van de Hoge Raad op de vraag of er voor (de verzekeraar van) het ziekenhuis een verplichting bestaat een medisch advies te overleggen.
De auteurs concluderen dat de discussie over het wel of niet verstrekken van een medisch advies geen discussie is van privacyrechtelijke aard. Nu de medische analyse in het medisch advies door een betrokkene niet op juistheid kan worden gecontroleerd, betreft het geen persoonsgegeven en kan geen beroep worden gedaan op art. 35 Wet Bescherming Persoonsgegevens. Ook op grond van art. 843a Rv kan geen verplichting worden ontleend om het medisch advies aan de patiënt te verstrekken. Dit maakt immers een vergaande inbreuk op het belang van de aansprakelijk gestelde partij om in vrijheid en beslotenheid zijn verdediging voor te bereiden en daarover van gedachten te wisselen met zijn medisch adviseur. Dit klemt des te meer nu de noodzaak van een dergelijke vergaande inbreuk onduidelijk is.
 

Bron: 
PIV-Bulletin 2017, afl. 2, p. 12-14